1.   alfabet zn. 'gezamenlijke lettertekens'
categorie:
leenwoord
Mnl. alphabeet [1484; Claes 1994a]; vnnl. alphabet, alfabet 'alfabetisch register, klapper' [1599; WNT Supp.].
Ontleend aan middeleeuws Latijn alphabetum < Grieks alphábētos, samengesteld uit de eerste twee letters van het Griekse alfabet álpha en bẽta.
De Grieken hebben het schrift van de Feniciërs in Palestina overgenomen, waar de letters uit tekeningen zijn ontwikkeld. De namen van de letters gaan uiteindelijk terug op de Semitische woorden die bij de afbeelding behoorden, zoals Hebreeuws 'ālef 'rund, vee' en bēþ 'huis', zie de afzonderlijke trefwoorden alfa- en beta-.
alfabetisch bn. 'op, volgens alfabet'. Nnl. Alphabetische (verbogen vorm) [1717; Marin]. ◆ alfabetiseren ww. 'alfabetisch rangschikken; leren lezen en schrijven'. Nnl. alphabetiseeren 'alfabetisch rangschikken' [1900; WNT Supp.], alfabetiseren 'leren lezen en schrijven' [1984; Dale]. Ontleend aan Frans alphabétiser [1853; Rey]. De jonge betekenis is gevormd met het achtervoegsel -iseren bij het (niet-gangbare) antoniem van analfabeet. ◆ analfabeet zn. 'ongeletterde'. Nnl. analphabeten (mv.) [1912; Kuipers]. Al dan niet via Duits Analphabet 'id.' [ca. 1800; Pfeifer] ontleend aan Latijn analphabetus < Grieks analphábḗtos, gevormd met het voorvoegsel a- 'niet, zonder'.
Literatuur: Philippa/Quak 1994
Fries: alfabet


  naar boven