1.   zuivel zn. 'melkproducten'
Mnl. suvel 'melkproducten' in een Latijnse oorkonde: Quod nullus emat capones, gallinas, aucas, pullos nec aliud voghelte. nec ullam zuuel 'dat niemand kapoenen, kippen, ganzen, kuikens koopt, noch ander gevogelte, noch enige zuivel' [1293; VMNW], van suvele 'van zuivel' [1276-1300; VMNW], die zuvel brochte ter marcht [1288-1301; VMNW].
Mnd. suvel 'botergehalte van melk; zuivel'; ohd. sufil 'bijgerecht', sufila 'vocht dat men kan opslurpen'; nfri. suvel 'melkproducten'; oe. sufel 'saus bij brood'; on. sufl 'wat bij brood wordt gegeten' (nzw. sovel 'id.'); < pgm. *sūf(i)l-, *suf(i)l- 'saus, slurpsel, drank'. Wrsch. horend bij de wortel van zuipen.
Fries: suvel


  naar boven