1.   antiek bn. 'uit vroeger tijden afkomstig', zn. 'oude kunstvoorwerpen'
categorie:
leenwoord
Mnl. Sex antiqui stuferi 'zes oude stuivers'[1486; MNW botdrager]; vnnl. antique (zn.) 'de kunststijl van de Oudheid' [1519; WNT Supp.], Antike oft over oude beelden 'beelden uit de Oudheid' [1564; WNT Supp.]. In algemenere betekenis: antijck "out, edel, costelijck, voornemelijck" [1553; Werve], een antiecq boecke [1656; WNT Supp.]. Ook als collectief zn. antiek 'oude kunstvoorwerpen' [1908; WNT Supp.].
Ontleend aan Frans antique 'uit of betreffende de Oudheid' [16e eeuw; Rey], eerder al in de algemene betekenis 'zeer oud' [14e eeuw; Rey], ouder antic [ca. 1180; Rey], ontleend aan Latijn antīquus 'oud' (later ook anticus), een afleiding van het voorzetsel ante 'voor', zie anti-. In het Oudnederlands komt al een vorm e(i)ntisch 'oud' [10e eeuw; W.Ps.] voor, dat wrsch. ook op dit Latijnse woord teruggaat.
De uitgang -qu- in Latijn antīquus wordt wel toegeschreven aan de wortel pie. *h3kw-, nultrap bij de wortel *h3ekw- 'zien', zoals in optiek, maar semantisch is dit moeilijk te verklaren.
In het Frans raakte de oorspr. algemene betekenis 'oud' in de 17e eeuw buiten gebruik, ten gunste van de specifieke betekenis 'met betrekking tot de Oudheid'. Het is in deze betekenis dat het woord is overgenomen in het Nederlands, alwaar zich de omgekeerde ontwikkeling heeft voorgedaan: antiek is in betekenis verruimd tot 'oud', meestal met positieve bijbetekenis 'van hoge (geldelijke of culturele) waarde'. Hoewel al in de 16e eeuw geattesteerd, dateren de meeste vindplaatsen van deze betekenis in het WNT pas uit eind 19e eeuw en later.
antiquair zn. 'handelaar in antiek'. Nnl. antiquair 'oudheidkenner, archeoloog' [1660; WNT Supp.], 'handelaar in oude kunstvoorwerpen' [1895; WNT Supp.]. Genoemde oudste en nog enkele andere 17e-eeuwse vindplaatsen staan geïsoleerd en zijn ontleend aan Frans antiquaire 'archeoloog' [1568; Rey] < Latijn antīquārius 'liefhebber van oude literatuur', afleiding van antiquus. De moderne betekenis is ontstaan in het Duits: Antiquarius [1727; Rey], later Antiquar 'handelaar in oude kunstvoorwerpen en boeken' [voor 1850; Rey]. Gezien de Nederlandse spelling, de uitspraak met /k/ en de betekenis is dit woord (namelijk géén 'handelaar in oude boeken') daarna toch weer via het Frans in het Nederlands terechtgekomen. ◆ antiquaar zn. 'handelaar in oude boeken, handschriften, kaarten e.d.'. Nnl. antiquaar [1870; WNT Supp.], met uitspraak /kw/. Ontleend aan Duits Antiquar 'handelaar in oude kunstvoorwerpen en boeken'. ◆ antiquariaat zn. 'bedrijf van een antiquaar'. Nnl. antiquariaat 'id.' [1883; WNT Supp.]. Ontleend aan Duits Antiquariat 'id.' [1800-50; Pfeifer], waarvan de betekenis in het Duits zelf is ontstaan, maar de woordvorm ontleend is aan (nu verouderd) Frans antiquariat 'kennis van antieke kunstvoorwerpen', afleiding van antiquaire.
Literatuur: L. De Grauwe (1980-81) 'Zu einigen Paronymen mit and-/end- im Deutschen und Niederländischen', in: Studia Germanica Gandensia 21, 247-269, hier 261; Grauwe 1982, 219 e.v
Fries: antyk◆antikêr◆antikwaar


  naar boven