1.   antenne zn. 'voelspriet; draad voor ontvangst van elektromagnetische golven'
categorie:
leenwoord, substraatwoord in brontaal
Nnl. antenne 'ra van een zeil' [1843; WNT], antennen (mv.) "de voelhorens der insecten" [1863; Kramers], antennen of sprieten (van insecten) [1905; WNT Supp.], antenna's of vangdraden (van radio's) [1906; WNT Supp.].
Al dan niet via Frans antenne ontleend aan Laatlatijn antenna 'ra', door assimilatie ontwikkeld uit Latijn antemna, waarvan de verdere herkomst onbekend is. Het is wrsch. een leenwoord uit een niet-Indo-Europese taal.
De enige Latijnse betekenis 'ra' is overgegaan op het Frans, en in die taal in gebruik geweest tot in de 19e eeuw. In de zoölogische betekenis 'voelspriet' is dit woord voor het eerst gebruikt in een 15e eeuwse Neolatijnse vertaling van Aristoteles, en van daaruit later in andere talen. In de moderne technische betekenis werd Italiaans antenna voor het eerst door Marconi ingevoerd.
Fries: antenne


  naar boven