1.   seminarie zn. 'priesteropleiding'
categorie:
leenwoord, leenwoord
Vnnl. Seminarien 'priesteropleidingen' [1621; WNT overnatuurlijk], seminarium 'opleiding van predikanten' [1627; WNT uitlandisch]; nnl. seminarie 'priesteropleiding' [1791; WNT tuchthuis].
Ontleend aan Latijn sēminārium '(boom)kwekerij, broedplaats', na het Concilie van Trente (1545-63) in het christelijk Latijn de naam voor de opleiding van priesters. Dit is het zelfstandig gebruikte bn. sēminārius 'verband houdend met zaad', een afleiding van sēmen 'zaad, stam, nakomeling', dat verwant is met Duits Samen 'zaad', zie zaad.
seminar zn. (NN) 'studieconferentie, werkcollege'. Nnl. seminars 'werkcolleges' [1950; Dagblad voor Amersfoort], seminar 'conferentie' [1952; Dagblad voor Amersfoort]. Ontleend aan Engels seminar 'werkcollege van hoogleraar' [1889; OED], ook 'conferentie' [1944; OED], zelf ontleend aan Duits Seminar 'werkcollege' [1895; Schulz], eerder onder meer 'kweekschool' [1801; Schulz], dat ontleend is aan Latijn sēminārium, dat in de 16e eeuw in Duitse humanistenkringen gebruikelijk werd voor '(kost)school, vormingsinstituut' [1524; Schulz].
Fries: seminaarje


  naar boven