1.   sekte zn. 'dogmatische religieuze groep'
categorie:
leenwoord, leenwoord
Mnl. van Mahumets secten 'van de religieuze groep van Mohammed' [1300-25; MNW-R]; vnnl. Luteraansche en andere ... Secten ('sektes') [1531; WNT].
Ontleend aan Laatlatijn secta 'richting, partij, leer, religieuze sekte', een afleiding van sequī 'volgen', zie seconde. Mogelijk is de betekenis ook beïnvloed door Oudfrans siecte 'doctrine' [ca. 1155; TLF], later ook secte 'id.' [ca. 1316; TLF], 'sekte' [1525; TLF], in deze laatste betekenis beïnvloed door een veronderstelde relatie met secāre 'snijden', zie sectie. Zie ook set.
sektariër zn. 'aanhanger van een sekte'. Vnnl. eerst sectarissen 'sektariërs, ketters' [1565; WNT remedieeren]; nnl. dan de Sectariërs 'de ketters, de afgescheidenen' [1881; Vos]. Ontleend aan Frans sectaire 'protestant' [1566; TLF], ook 'aanhanger van een sekte' [1584; TLF] en 'iemand die zich intolerant gedraagt' [1791; Rey], een afleiding van Frans secte. Het oudere woord sectaris is ontleend aan middeleeuws Latijn sectarius 'ketter' [1495; Fuchs], dat een afleiding is van secta 'religieuze sekte, ketterse groep'.
Literatuur: G.J. Vos (1881), Geschiedenis der vaderlandsche kerk, dl. 1, Dordrecht, 104
Fries: sektesektariër


  naar boven