1.   bijval zn. 'instemming, applaus'
categorie:
leenwoord
Nnl. bijval 'instemming' [1818; WNT resultaat].
Ontleend aan Duits Beifall 'applaus, goedkeuring', eerder al 'hulp, ondersteuning' [15e eeuw; Kluge], een afleiding met bei-, zie bij 1, van het werkwoord fallen in de betekenis 'ten deel vallen, komen naar', zie vallen.
Het Middelnederduits kende het zn. bival 'hulp' en het werkwoord bivallen 'partij kiezen voor'. In het Middelnederlands betekende bivallen 'aanvallen op' [1287; CG II, Nat.Bl.D] of 'zich voegen bij' [ca. 1445; MNW]; deze laatste betekenis vindt men nog in vnnl. byval 'toevoegsel' [1636; WNT].
Literatuur: C. de Vooys 'Nedersaksische en Hoogduitse invloeden op de Nederlandse woordvoorraad' in: Vooys 1947, 153; J. Verdam 'Germanismen', in: Volksalmanak der Mij. tot Nut van 't Algemeen 1891
Fries: byfal


  naar boven