1.   bijna bw. 'nagenoeg, haast'
categorie:
geleed woord
Mnl. bina ouer al 'haast overal' [1276-1300; CG II, Lut.A]; ook binaer, bi naer [1285; CG II, Rijmb.] en binaest [1480; MNW].
Gevormd uit bij 1 en na. De Middelnederlandse vormen binaer en binaest zijn gevormd met resp. nader en naast, de vergrotende en overtreffende trap van na.
Mnd. bina; ohd. bī nāh (nhd. beinah(e)); nfri. benei.
Ook de omgekeerde volgorde bestaat: zie nabij 'in de buurt (van)'.
Volgens Teirlinck was aan het begin van de 20e eeuw bijnaar "nog thans in Vlaanderen de gewone vorm". In de zuidelijke dialecten ligt de klemtoon op het laatste lid, waardoor de -ij- wordt gereduceerd. De uitspraak is /bənā/.
Literatuur: I. Teirlinck (1908) Zuid-Oostvlaandersch Idioticon, Gent; Philippa 1992b
Fries: benei


  naar boven