1.   grossier zn. 'groothandelaar'
categorie:
leenwoord
Mnl. grossier 'groothandelaar' [1393; Stall. I]; vnnl. grossier, int gros vercooper 'handelaar in het groot' [1573; Thes.], grossier, een groot handelaar [1668; WNT], maar ook nog lang grossier 'geregeld handelaar in het algemeen', in een vercooper, een grossier [1552; WNT verkooper], veel lyever ... bij een coopman ... als bij een winckelhouder off grossier 'liever bij een (ambulant) koopman dan bij een winkelier of grossier' [1628; WNT winkelhouder].
Ontleend aan verouderd Frans grossier 'handelaar in het groot' [1305; Rey], dat een afleiding is van gros 'grote hoeveelheid' of misschien ook is ontleend aan middeleeuws Latijn grossarius, grosserius 'groothandelaar, winkelier', afleiding van Laatlatijn grossus. In beide gevallen, zie verder gros.
In het Middelnederlands bestond ook de vorm grosser 'hij die iets in het groot doet', in der sonden grosser 'hij die grossiert in zonden' [eind 15e eeuw; MNW]; deze vorm komt overeen met Engels grocer 'kruidenier, handelaar in levensmiddelen' [1578; BDE], eerder 'groothandelaar in wijn, kruiden, levensmiddelen' [1344; BDE], eveneens < Frans grossier.
Grossier is in het NN gebruikelijker dan in het BN, maar het gewone woord is in beide taalvarianten groothandel(aar), hoewel spreektalig in het BN ook grossist.
grossieren ww. 'in grote hoeveelheden verzamelen'. Mnl. grosseren, grossieren 'in het groot verkopen', in het MNW slechts in één onduidelijk citaat: vruyt ende gegrossierde bladeren [voor 1460; MNW]; vnnl. in de vorm grosseren in het grosseeren van ... sout 'in het groot handelen in zout' [voor 1700; WNT grosseeren]; nnl. uitzetten, slijten, grossieren [1929; WNT grosseeren], in de 20e eeuw komt de betekenis 'in grote hoeveelheden verzamelen, hebben, vertonen' op, in Dalton grossiert in zessen 'Dalton scoort een groot aantal malen zes punten (bij cricket)' [1935; Vaderland], hij grossiert in gratuite beloften [1990; NRC], het lopende band spul waar Hollywood ... in grossiert [1991; Algemeen Dagblad], Rode Ster grossiert in landstitels [1991; NRC]. Afleiding van grossier.


  naar boven