1.   gros zn. 'het grootste deel; 144 stuks'
categorie:
leenwoord
Mnl. gros(se) 'hoofdzaak, inhoud in hoofdtrekken', in in gros geseit 'in grote lijnen gezegd' [ca. 1350; MNW], bi den grosse dat ic blive 'ik beperk met tot de grote lijnen' [ca. 1440; MNW], ook al in de verbinding in gros, in grosse(n) 'in het groot', in soo wie eneghe wine ... vercoopt in grossen 'wie wijn in het groot, en gros, verkoopt' [1450-1500; MNW]; vnnl. en gros 'in het groot' in verkoopende int gros 'en gros verkopend' [1569; WNT zegen II], de wagens in gros 'een zeer grote groep wagens' [1602; WNT Aanv. distantie], gros 'merendeel' in t' grosse van den Romainen 'het grootste deel van de Romeinen' [1614; WNT], '12 dozijn' in tinneplaet knoopjes à 20 st. 't gros 'tinnen knoopjes à 20 stuivers het gros' [1689; WNT winkel I], met zes grossen 'met 6 gros tegelijk' [1751; WNT]; nnl. ook 'de grote hoop, Jan en alleman', in menschen, die zich ... van het gros poogen te onderscheiden [1785; WNT].
Ontleend aan Frans gros 'het belangrijkste deel' [1531; Rey], eerder al 'grote hoeveelheid' in de verbinding en gros 'in het groot' [1200-50; Rey] en gros 'het dikste deel' [1080; Rey], substantivering van gros 'groot, omvangrijk' [1080; Rey] < Latijn grossus 'dik, groot' [1e eeuw; Rey], later ook 'ruw, lomp', waarvan de herkomst onduidelijk is. In de betekenis '12 dozijn, 144 stuks' ontleend, al dan niet via Frans grosse 'id.', aan middeleeuws Latijn grossa 'id.' [13e eeuw; Rey], een substantivering met gespecialiseerde betekenis van het bn. grossus 'groot, omvangrijk'.
Mogelijk is grossus een variant van Latijn crassus 'dik', waarvan de verdere herkomst ook onbekend is (Rey). Misschien is grossus verwant, maar ook hier vormt de -o- een probleem, met Welsh en Bretons bras 'dik, groot, lomp', bij pie. *gwretso- (IEW 485), uitbreiding van *gwreh2- 'zwaar' (IEW 476) (BDE), zie gravitatie.


  naar boven