Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "verkorting"

321 tot 330 van 335

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201 | 211 | 221 | 231 | 241 | 251 | 261 | 271 | 281 | 291 | 301 | 311 | 321 | 331

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



vaalt
vaan
vaandel
vaandrig
vaardig
vaars
vaart
vaartuig
vaarwel
vaas

vaat

vacant
vacature
vaccin
vaccineren
vacht
vacuüm
vadem
vader
vaderland
vadsig


321.   vaat zn. 'eetgerei dat afgewassen moet worden'
categorie:
verkorting
Mnl. dat si sere duaen hare nappe, hare potte ende hare andre uate 'dat ze hun drinkbekers, hun potten en het andere vaatwerk zeer goed wassen' [1291-1300; VMNW]; nnl. Vāōt wa(a)sse (Neder-Betuws) "borden en schotels wasschen" [1883; iWNT], Toen ... Naatje beneden de vaat ... had omgewasschen [1909; Groene Amsterdammer], dat 't zoogenaamde "vaat-wasschen" eveneens de schoonheid der handen bevordert [1911; Groene Amsterdammer], om de vaat mee af te drogen [1923; iWNT].
Verkorting van het meervoud vaten van vat 1 in de betekenis 'potten, pannen, eetgerei e.d.'. De meervoudige verbindingen (de) vaten wassen en (de) vaten doen (WNT) kwam nog tot in de 20e eeuw voor. De korte vorm vaat- is ouder in samenstellingen als vaatdoek 'doek om de vaat mee te drogen' (vnnl. Nat als een vaet dŭeck [1552; iWNT]), vaatwater 'zeepsop om de vaat in te wassen' [1710; iWNT], vaatwerk 'tafel- en keukengerei, servies' [1801; iWNT] ouder met de betekenis 'tobben, tonnen, vaten' [1678; iWNT]), vaatkwast 'kwast voor het schoonmaken van de vaat' [1924; Van Dale]. Deze samenstellingen zullen de vorming van een simplex vaat zeker hebben geholpen.
Fries: -
322.   vatten ww. 'pakken; begrijpen'
categorie:
erfwoord, verkorting, geleed woord
Mnl. vaten 'tot zich nemen, ter hand nemen, pakken' in een goet beyde anevaten 'een bezit allebei aanvaarden' [1303; MNW aenvaten], die tonge gevaet met .1. houtenre spleten 'de tong beetgepakt met een houten spaan' [1351; MNW-P], dat ewelike vaten 'de onsterfelijkheid verwerven' [1340-60; MNW-R], 'aanwezig zijn in' in daer gedreych (lees: gedryech) in vaedt 'in wie bedrog huist' [1350-1400; MNW]; vnnl. vaten, vatten ook 'begrijpen' [1573; Thes.]; nnl. eene zware verkoudheid gevat [1805; iWNT].
Afleiding van vat 1 in de algemene Middelnederlandse betekenis 'pot, voorwerp om iets in te stoppen', waarbij de oorspr. letterlijke betekenis 'in een vat stoppen, omvatten' in de loop van de tijd is veranderd in 'pakken, nemen' terwijl daarnaast een figuurlijke betekenis 'begrijpen' ontstond. De klankwettige en in het Middelnederlands nog gewone vorm is vaten. Onder invloed van de buigingsvormen van het zelfstandig naamwoord (vat naast vaten) verschijnen vanaf de 15e eeuw ook werkwoordsvormen met gesloten lettergreep (vat, vatte, gevat, vatten). Na de 17e eeuw komt in de standaardtaal alleen nog vatten voor (WNT).
Mnd. vaten, vatten 'nemen, begrijpen, vasthouden, opladen'; ohd. fazzōn 'een vat vullen, opladen, inladen, bekleden' (nhd. fassen 'vatten, pakken'); ofri. fatia 'pakken, opladen' (nfri. fetsje); ozw. fata 'pakken, begrijpen' (ontleend aan mnd.; nzw. fatta 'id.'); < pgm. *fatōn-.
vat 2 zn. 'houvast'. Mnl. vat 'houvast, grip' in Men cond dair nergent aen hebben vat 'men kon er nergens houvast aan vinden' [1460-80; MNW-R]. Afleiding van vatten. ◆ vatbaar bn. 'ontvankelijk, bevattelijk'. Vnnl. vatbaer 'begrijpelijk' [1678; iWNT]; nnl. vatbaar 'gevoelig, ontvankelijk' in niet vatbaar van Góds genade [1727; iWNT], vatbaar voor alle redeneringen [1735; iWNT]. Afleiding met -baar van vatten.
Fries: fetsjefetfetber
323.   veer 1 zn. 'huidbekleedsel van een vogel'
categorie:
erfwoord, verkorting
Onl. fethera 'vogelveer, vleugel; visvin' in Visc flot aftar themo uuatare. uerbrustun. sina uetherun 'een vis dreef op het water; zijn vinnen verbrijzeld' [891-900; CG II-1, 39], uuie sal geuan mi fetheron also duuon 'wie zal mij vleugels geven als de duiven' [10e eeuw. W.Ps.]; mnl. vedere [1240; Bern.], ende slaet sine uederen 'en klappert met zijn vleugels' [1287; VMNW], 'voering (gemaakt van veren)' in hi cochte ... vederen te harre drier boef '... ten behoeve van hun drieën' [1299; VMNW], ook 'veer als schrijfinstrument' in So scriven si mitter ... veder 'zo schrijven ze met de pen' [1470-90; MNW]; vnnl. veer in veerkens 'veertjes' [1539; iWNT].
Ontstaan door wegval van intervocalische -d- uit mnl. vedere. De oorspr. vorm komt sinds de 17e eeuw vooral nog voor in verheven of dichterlijke schrijftaal. Zie ook veer 3.
Os. fethara (mnd. veder, vedder); ohd. fedara (nhd. Feder); ofri. fethere (nfri. fear); oe. feðer (ne. feather); on. fjöðr (nzw. fjäder); < pgm. *feþrō-.
Verwant met: Latijn penna (< *petna-) 'veer' (zie ook pen); Grieks pterón 'veer, vleugel' (zie ook helikopter); Sanskrit pátra- 'vleugel'; Avestisch patarə-ta 'gevleugeld'; Oudiers ēn 'vogel'; Hittitisch pattar 'vleugel'; < pie. *pé/óth2-r, *pth2-én- (een r/n-stam), afgeleid van de wortel *peth2- 'vliegen' (LIV 479), waarvan o.a.: Latijn petere 'trachten te bereiken, verlangen, streven' (zie ook petitie); Grieks pétesthai 'vliegen', pī́ptein 'vallen' (zie ook symptoom); Sanskrit pátati 'vliegt'.
Fries: fear
324.   veer 3 zn. 'technische voorziening die na vervorming zijn oorspronkelijke vorm herneemt'
categorie:
erfwoord, verkorting
Mnl. vedere 'houten balk, wrsch. enigszins gekromd zodat hij een grote kracht kan opvangen' in van III daghen vederen te maken ende ladren 'voor het drie dagen lang maken van steunbalken en ladders' [1364; MNW]; vnnl. vederen aen den timmer 'gekromde steunbalken aan het gebouw' [1599; Kil.], veer 'metalen, als een spiraal opgewonden strook voor het aandrijven van een uurwerk' in hoewel het (ure-werck) met veeren gaet [1623; iWNT]; vnnl. algemener 'technische voorziening die bij vervorming zijn oorspronkelijke vorm tracht te hernemen' in dat alle Koetzen op Engelsche Veeren gingen [1784; iWNT].
Hetzelfde woord als veer 1. De overeenkomst berust op de veerkracht van vogelveren.
veren ww. 'veerkrachtig zijn'. Vnnl. Sy sal blyven weren opwaert, totdat het belet soo groot wordt, dat het de cracht vant weeren verwint 'hij zal omhoog blijven veren totdat de tegenstand zo groot wordt dat deze de kracht van het veren overwint' [1618; iWNT]; nnl. De veerende kragt [1735; iWNT veerend]. Afleiding van veer, vergelijkbaar met Duits federn 'veren'.
Fries: fearfearje
325.   velo zn. (BN dial.) 'fiets'
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. eerst Water-Vélocipéde en Aard-Vélocipéde 'soort waterfiets' en 'soort fiets' [1821; Konst- en letterbode], en velocipede 'soort fiets' [1824; Weiland], dan zijne velo was gebroken [1892; Weekblad van Yperen].
Naar het voorbeeld van Frans vélo 'fiets' [1879; Rey], verkort uit vélocipède 'id.' [1818, Rey]. Eerder al 'snel rijtuig getrokken door paarden' [1804; Rey], dat een geleerde samenstelling is van vélocí-, ontleend aan Latijn vēlōx 'snel' (genitief vēlōcis), verwant met waaien, en -pède, ontleend aan Latijn pēs 'voet' (genitief pedis), zie voet. Naar het voorbeeld van enerzijds vélocifère 'snel rijtuig' [1803; Rey], gevormd uit vélocí- en -fère van Latijn ferre 'dragen, brengen', en anderzijds bipède 'tweevoeter' [1755; Rey]. Eerder al 'tweevoetig' [1598; Rey], ontleend aan Latijn bipēs 'tweevoetig' en 'tweevoeter', samengesteld uit bi- 'twee' en pēs.
De velocipède was oorspronkelijk een voertuig met een zitplaats op twee of drie wielen, voortbewogen door het duwen met de voeten op de grond. Later gebeurde dat met aan de vooras bevestigde trappers, ten slotte door een rondgaande ketting om tandwielen op trap- en achteras. Velocipède is verouderd, velo is alleen nog in Belgisch-Nederlandse dialecten in gebruik, maar wijkt geleidelijk voor fiets.
Literatuur: Konst- en letterbode (1821): Algemeene Konst- en Letterbode voor ... 1821, dl.2., Haarlem, 79; E. Sanders (1997b), Fiets! De geschiedenis van een vulgair jongenswoord, Den Haag/Antwerpen
Fries: -
326.   verbaal bn. 'mondeling'; zn. 'bekeuring (NN)'
categorie:
leenwoord, verkorting
Vnnl. als bn. in verbael ende met monde 'verbaal en mondeling' [1507; Stall.]; injurie verbael 'verbaal geweld' [1545; iWNT vrede], huere verbale dingetale 'hun mondelinge uiteenzetting' [1548; MNHWS], als zn. in van alle andere verbalen, acten ende protesten 'van alle andere verslagen, akten en protesten' [1558; Stall. III, 524]; 't verbael bij den commissaris daervan ghehouden 'het verslag door de commissaris daarvan gemaakt' [1560; iWNT]; nnl. ten slotte zonder ... verbaal 'zonder proces-verbaal' [1857; iWNT].
Als bn. via Frans verbal 'in woorden' [1489; Rey], eerder al 'mondeling' [1376; Rey], ontleend aan Laatlatijn verbalis 'van het woord', een afleiding van verbum '(gesproken) woord', dat verwant is met Nederlands woord. Als zn. is verbaal een ontlening van Frans verbal 'ambtelijk verslag' [1694; TLF] of een verkorting van proces-verbaal, ook Proces verbael 'schriftelijk verslag' [1558; iWNT inhibitie].
Fries: ferbaal
327.   verdoemen ww. 'naar de hel zenden, vervloeken'
categorie:
geleed woord, geleed woord, geleed woord, verkorting
Mnl. verdumen 'veroordelen, vervloeken' [1240; Bern.], verdoemen, verdommen, verdumen 'veroordelen, verdoemen' in sunden ... daer si omme souden werden verdoemt 'zonden waarvoor zij zouden worden veroordeeld' [1276-1300; VMNW], dat hie verdumpt ware 'dat hij veroordeeld was' [1285; VMNW], dat God ... mi niet verdommen sal [eind 15e eeuw; MNW]; vnnl. verdoemen, verdommen 'veroordelen, vervloeken' in eeuwich verdommen 'voor eeuwig vervloeken' [1558; WNT], 'afkeuren, veroordelen' in (over een politieke moord) De party van A. verdoemde het [1638; WNT]; nnl. het verdoemen, verdommen 'weigeren, vertikken' in Dat verdoem ik [1810; WNT], Hij verdomt het te doen [1872; WNT], verdommen '(kunnen) schelen' in 't kan me ook niks meer verdommen [1899; WNT].
Gevormd met het voorvoegsel ver- dat aangeeft dat de door het grondwoord genoemde werking negatieve gevolgen heeft voor het object en het ww. doemen 'veroordelen'; verdoemen is dus 'door veroordelen doen ondergaan'. Uit de betekenis 'veroordelen, afkeuren' is in de 19e eeuw de betekenis 'weigeren, vertikken' ontstaan. De eveneens in de 19e eeuw ontstane betekenis '(kunnen) schelen' moet zich ontwikkeld hebben uit 'het maakt niet uit of (men) daarvoor wordt verdoemd'. Deze betekenissen hebben beide de spreektalige variant verdommen aangenomen, die bij de algemenere betekenis 'veroordelen, vervloeken' verdwenen is.
Verdommen is een vorm met verkorting van de klinker voor -m, zoals vooral in dialecten en spreektaal vaker voorkomt, bijv. bloem > blom, *ie-mer > immer, mnl. jamer > jammer, komen > kommen (Schönfeld, par. 31).
verdoemenis zn. 'helse straf'. Mnl. verdumnisse 'veroordeling, vervloeking, schande' [1240; Bern.], verdoemenesse 'helse straf' in Hewelike verdoemennesse 'eeuwige verdoemenis' [1285; VMNW], 'verderf, ellende' in noint man in meerre verdoemenesse ne staerf 'nooit stierf iemand in groter ellende' [1300-25; MNW-R]; nnl. verdommenis in de vaste verbindingen loop naar de verdommenis 'loop naar de hel' [1871; WNT] en naar de verdommenis gaan of helpen 'te gronde gaan of richten' in je dacht dat je na de verdommenis ging [1900; WNT], net zoo lang tot ze je na de verdommenis hebben geholpen [1906; WNT]. Afleiding met het achtervoegsel -nis van verdoemen. De eufemistische spreektalige vorm verdommenis is thans beperkt tot het emotionele gebruik, zoals in de drie laatste attestaties. ◆ verdomd bn. 'vervelend, verwenst', bw. 'zeer, erg'. Mnl. verdoemt 'vervloekt, afschuwelijk' in Dinganc ... es so inge ende so verdoemt 'de ingang is zo smal en vreselijk' [ca. 1350; MNW]; vnnl. verdoemd 'vervloekt, verwenst, afschuwelijk' in dese verdoemde Calvinisten, dese vermaledijde Guesen [1569; WNT]; nnl. verdomd 'id.' in dat verdomde paardenvolk [1896; WNT], als bw. 'vreselijk' in een verdomd geestige naam [1901; WNT], ook als tussenwerpsel, bijv. in "Verdomd nog 'an toe!" riep hij uit [1909; WNT]. Verl.deelw. van verdoemen. In de 19e eeuw werd de vorm verdoemd verdrongen door de variant verdomd. ◆ verdomme tw. krachtterm die hevige emoties uitdrukt. Nnl. Laat me gaan! Ik ben toch verdomme m'n eigen baas! [1892; Groene Amsterdammer], (tegen een paard) hort! vooruit ... verdomme, vort! [1900; Groene Amsterdammer], ik heb toch al geen leven, verdomme, ik ... [1909; WNT], 't duurt verdomme nog vier uur! [1920; Archief Eemland]. Verkorting van de krachtterm godverdomme.
Fries: ferdomme, ferdomjeferdommenisferdomdferdomme
328.   vergieten ww. 'doen stromen'
categorie:
geleed woord, verkorting
Mnl. vergieten 'overgíeten' in vergoten ... metter zoetheit enter gracie vander hogher contemplacie 'overgoten met de zoetheid en de genade van de verheven contemplatie' [ca. 1330; MNW], 'uitgieten, doen stromen' in ende verghiet eens anders bloet [1390-1410; MNW-R], 'óvergieten' in vergoten van sinen vate in een ander vat 'overgegoten van zijn vat in een ander vat' [1460-62; MNW-P]; vnnl. vergieten 'overgieten' in in andere vaten vergieten [1573; Thes.], 'uitgieten, doen stromen' in bloet vergieten [beide 1573; Thes.].
Afleiding met het voorvoegsel ver- (sub a) van gieten 'schenken, doen stromen'.
vergiet zn. 'teiltje met gaten'. Nnl. vergiet [1863; Rijnhart I, 616], in: geémailleerd ijzerwerk ... waaronder ... vergieten, waterketels, trechters enz. [1893; Archief Eemland], laat ze in een vergiet uitdruipen [1910; WNT sla]. Verkorting van vergiettest 'teil of kom met gaten' [1620; WNT]; dat woord is een samenstelling van de stam van vergieten in de betekenis 'uitgieten, óvergieten' en het zn. test 1 'aardewerken pot'. Vergieten waren oorspronkelijk van aardewerk.
Fries: ferjitte ◆ -
329.   vertrek zn. 'het weggaan; kamer'
categorie:
geleed woord, verkorting
Mnl. vertrec, o.a. 'plek om zich terug te trekken, verblijfplaats' in dat zy huer principael woonste ende vertrec houden in onse voors. stede 'dat zij hun voornaamste woon-verblijfplaats in onze voornoemde stad hebben' [1433; MNW], vertreck nemen 'zich terugtrekken in een overlegkamer' in Doe nemen de heren ere vertreck umme sich daerop te besprekene 'toen trokken de heren zich terug om daarover te beraadslagen' [1443-51; MNW], vertreck 'het weggaan' in Ghezonden J. te Bruessele ... upt stic van den vertroecke van den Oosterlinghen 'gezonden J. naar Brussel, met betrekking tot het weggaan van de oosterlingen' [1451-60; MNW], vertreccamere 'kamer om zich terug te trekken voor overleg' [1465; Haslinghuis], vertreck 'toevluchtsoord' in wij hebben alle die vertrecken ende wijken tot onser baten, ende sij en hebben geen vertreck noch wijke 'wij hebben al die toevluchtsoorden en wijkplaatsen tot onze beschikking, en zij hebben geen toevluchtsoord of wijkplaats' [1470; MNW]; vnnl. vertreck 'bijvertrek' in Op 't vertreck van myn heeren van Brederoedes camer 'in het vertrek van de kamer van mijn heer Van Brederode' [1567; iWNT].
Afleiding van vertrekken, in het Middelnederlands ook vaak wederkerend hem vertrecken, in de betekenis 'weggaan, zich terugtrekken', afgeleid met het voorvoegsel ver- (sub a) van trekken. Uit de betekenis 'plek om zich terug te trekken' ontwikkelde zich de specifieke betekenis 'kamer om zich terug te trekken'. Hieruit ontstond vervolgens enerzijds de algemenere betekenis 'kamer' en anderzijds de samenstelling vertrekkamer 'kamer om zich terug te trekken voor overleg'. Vandaar ook Vlaams vertrek 'wc', vergelijk Nederlands retirade 'toilet'.
Mnl. vertrecken had nog diverse andere betekenissen en betekenisnuances, zoals 'verslepen', ook 'uitstellen' en 'vertellen'. In hiervan afgeleide betekenissen is mnl. vertrec al ouder, bijv. in Die hebben dat vertrec gehoert Daer af 'die hebben daarover het verhaal gehoord' [1265-70; CG II], dat zoude wi hem doen sonder vertrec 'dat zouden wij voor hem doen zonder uitstel' [1300; VMNW].
Fries: -
330.   video- voorv. 'beeld-, met video-apparatuur'
categorie:
leenwoord, verkorting
Nnl. in talloze samenstellingen als videosignaal 'beeldsignaal en bijbehorende signalen' [1952; iWNT audio-], videofoon 'beeldtelefoon' [1955; Leeuwarder Courant], video-recorder en Video-tape [1956; Nieuwe Leidsche Courant], video-bandopnamen [1961; Zierikzeesche Nieuwsbode], daarna in talloze combinaties als video-conferentie 'vergaderen per televisiescherm' [1983; Leeuwarder Courant], videodagboek 'dagboek op video' [1988; Leidsche Courant].
Ontleend aan Engels video- 'beeld-' in verbindingen als video frequencies [1937; OED], video-signal [1937; OED], videophone [1955; OED], dat naar het model van Engels audio- in combinaties als audio-frequency [1913; OED], audiogram [1930; OED] (zie audio-), ontleend is aan Latijn vidēre 'zien', verwant met weten.
video zn. 'videorecorder; videoband'. Nnl. video 'televisie' [1949; Leeuwarder Courant], 'bepaald systeem van het vastleggen van beelden' in vastgelegd op beeldband (Video, Ampex etc.) [1964; Nieuwe Leidsche Courant], 'videorecorder' in Video plus camera [1978; Leeuwarder Courant], 'videoband' in een videootje huren [1985; Leeuwarder Courant]. Aanvankelijk ontleend aan Engels video 'beeldsignaal' [1937; OED], 'televisie' [1941; OED], daarna in het Engels ook 'videorecorder' [1958; OED], 'videoband' [1968; OED], in het Nederlands later zelfstandig ontwikkeld door verkorting van videorecorder, videotape en videoband. Engels video is het zelfstandig gebruik van video-. ◆ videoclip zn. 'korte film bij een popsong'. Ontleend aan Engels videoclip 'videoclip', een samenstelling van video en clip in de betekenis '(film)fragment' [1958; OED], afgeleid van clip in de betekenis 'uitknippen', van onduidelijke, maar wrsch. klanknabootsende herkomst.
Fries: fideo(-)

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven