131.   geloof
categorie:
verkorting
Zie: geloven
132.   geniet
categorie:
verkorting, alleen in België of Nederland
Zie: genieten
133.   getikt bn. 'niet goed bij zijn hoofd'
categorie:
geleed woord, verkorting
Eerst in de uitdrukking nnl. van lotje getikt [1861; Harrebomée], dan kortweg getikt 'niet goed wijs' in je lijkt wel getikt [1900; WNT].
De herkomst van de uitdrukking van lotje getikt is niet duidelijk. Lotje kan een verbastering van lorretje zijn, want de uitdrukking van lorretje getikt [1861; Harrebomée] heeft dezelfde betekenis. Iets eerder geattesteerd is van lorretje gepikt [1853; Navorscher 3, 240], letterlijk 'door de papegaai in het hoofd geraakt (en daarom niet goed wijs)'. Waarschijnlijk moet gepikt gezien worden als het oorspronkelijke woord, gezien oudere uitdrukkingen als je bent in je hersens gepikt [1714; WNT tuil I]. Ook verouderd gepikt 'verliefd' [1866; WNT gepikt] en gepikeerd 'ontstemd' wijzen erop dat gepikt de betekenis 'in het hoofd geraakt' kon hebben.
Uitdrukkingen die niet meer goed begrepen worden, worden vaak op allerlei manieren veranderd. Van de huidige uitdrukking van lotje getikt bestaan talloze varianten: van lorretje getikt, van lorretje gepikt, van het haantje gepikt, van nolletje geprikt, door zijn test geprikt, in zijn kop geprikt (Stoett 1901).
Fries: -
134.   getuige
categorie:
verkorting
Zie: getuigen
135.   geus 2 zn. 'kleine boegvlag'
categorie:
verkorting
Vnnl. op de tweede boot ... stond op de neus een Prinsse geus 'een prinsengeus, boegvlag met de prinsenkleuren' [1677; WNT prins I]; een geus ... van dezelve kleuren 'een boegvlag met dezelfde kleuren (oranje blauw en wit)' [1685; WNT]; nnl. wimpel, vlagge, en geus [1740; WNT].
Wrsch. een verkorting van geuzenvlag. De vlag met de kleuren van de prins van Oranje (oranje, wit, blauw) werd, vóór de prins in 1572 als stadhouder van Holland en Zeeland werd aangesteld, vooral door de geuzen gevoerd, zie geus 1. Dat juist de kleine vlag aan de boegsteng geus heet, is misschien omdat er een kleine nationale vlag werd gevoerd naast grotere vlaggen van stad of provincie.
De geus in de kleuren oranje, wit en blauw, de kleuren van de prins van Oranje en van de Staten-Generaal, werd ook wel prinsengeus of statengeus genoemd.
136.   geuze zn. 'biersoort'
categorie:
verkorting
Nnl. eerst in de samenstelling geuzelambik 'Brusselse biersoort' in Brussel! ... Stad van faro en geuze lambik [1903; WNT lambik], geuze-lambic [1925; van Dale Hwb.], dan ook niet samengesteld, in geuze 'amberkleurig bier uit de buurt van Brussel, bereid door nagisting van lambik op de fles' in nog 'nen alve flesch geuze [1931; WNT Aanv.], van de schuimloze lambiek na ongeveer een jaar de schuimende lambiek of geuze [1957; WNT Aanv.].
In de samenstelling geuzelambi(e)k 'biersoort' is geuze mogelijk ontleend aan Hoogduits Gose 'zeker type bovengistend bier' [14e eeuw; Kluge], oorspronkelijk bier uit Goslar en genoemd naar het riviertje de Gose dat door die stad stroomt. Het tweede lid lambi(e)k 'bier van tarwe en gerst' [voor 1869; WNT uitzet] is mogelijk afkomstig van (bier) alambiek '(bier uit het) distilleertoestel' (bij wijze van spreken, omdat het bier zo sterk is) of 'uit het brouwvat' (omdat dat de vorm van een distilleerkolf had) en is ontleend aan Frans (bière) alambic. Daarin is alambic 'distilleertoestel' [alambit 1269-77; TLF] ontleend aan Arabisch al-anbīq 'de vaas, het vat', ontleend aan Grieks ambix 'vaas'. Een andere, minder waarschijnlijke verklaring is dat het zou gaan om bier uit Lembeek, tot 1795 een vrije heerlijkheid zonder tolrechten en accijnzen, waar dus veel brouwers en alcoholstokers gevestigd waren; lambiek zou dan ontstaan zijn via de Franse uitspraak van Lembeek, maar de i is daarmee niet goed te verklaren.
137.   gewag zn. 'melding'
categorie:
verkorting, erfwoord
Mnl. ghewach 'melding, mededeling' in die twee si hoerden dat gewach uan derre stemmen 'zij tweeën kregen het bericht van deze stem' [1265-70; CG II, Lut.K], dat ic v nine dede gewah 'dat ik u niet vertelde' [1260-80; CG II, Wr.Rag.], dis ic v makede eer gewach 'hierover heb ik u eerder verteld' [1265-70; CG II, Lut.K]. Nu alleen nog in de uitdrukking gewag maken (van iets) 'melden'.
Afleiding van mnl. ghewaghen (iets of van iets) 'iets vertellen' zoals in niemen ne mot te fremeden lieden gewagen uan den uerholnen dingen des capitels 'niemand mag tegen buitenstaanders vertellen over de geheime zaken van het kapittel' [1236; CG I, 27], een werkwoord dat in het Nieuwnederlands verouderde. Het voorvoegsel kan gezien worden als ge- (sub f) dat werkwoorden uit andere werkwoorden vormt, maar een werkwoord als *waghen is noch in het Nederlands, noch in de andere Germaanse talen gevonden. Het homoniem wagen 2 is niet verwant, maar hangt samen met waag 'weegplaats'.
Mnl. ghewaghen is oorspr. een sterk werkwoord geweest uit de 6e klasse (ghewaghen, ghewoech, ghewoeghen, ghewaghen), waarvan de infinitief, die door grammatische wisseling ghewaen (< ghewahen) had moeten luiden, al voor de schriftelijke overlevering hersteld is naar analogie van het verl.deelw. De sterke vervoeging is in het Middelnederlands overgegaan in een zwakke.
Rechtstreeks verwant is alleen het werkwoord mnd. gewagen 'vermelden'. Daarnaast ohd. giwahanen, giwahan 'herinneren' (mhd. gewähenen, gewahen), hierbij ook het zn. giwaht 'herinnering, mededeling'; met ander voorvoegsel nhd. erwähnen 'vermelden' [1550; Pfeifer] met n in de infinitief naar analogie van het nasaalinfix in de presensvormen (zoals in mnl. standan 'staan' naast verleden tijd stoet). Dit alles bij het werkwoord pgm. *wahan-. Geïsoleerde verwante woorden zijn bovendien: oe. wōma 'geluid'; on. váttr 'getuige' en ómun 'geluid, stem'.
Buiten het Germaans verwant met: Latijn vōx (genitief vōcis) 'stem, geroep', vocāre 'roepen' (zie vocaal 1); Grieks épos 'gesproken woord' (zie epos); Sanskrit vāk 'woord, rede', vívakti 'spreekt'; Oudiers foccul 'woord'; Tochaars A/B wak resp. wek 'stem'; bij de wortel pie. *uekw- (IEW 1135).
Het zn. komt al in het Middelnederlands vooral voor in enkele vaste verbindingen als gewag horen, gewag doen en gewag maken. De verbinding gewag maken (van iets) is de enige die in het huidige taalgebruik nog bestaat, andere verbindingen verschijnen in het Nieuwnederlands eigenlijk alleen nog in poëtische teksten.
138.   giebel
categorie:
verkorting
Zie: giebelen
139.   gier 1 zn. 'roofvogel'
categorie:
verkorting
Mnl. en vuogel die heitet gir ... die gir betekent den gienen die volgen den vrowen inde den iuncurowen 'een vogel die gier heet ... de gier symboliseert degenen die achter de vrouwen en meisjes aanzitten' [1270-90; CG II, Moraalb.], wltur ... es die ghier [e]en starc uoghel ende fier 'vultur is de gier, een sterke, fiere vogel' [1287; CG II, Nat.Bl.D]; vnnl. ghyer 'roofvogel' [1562; Kil.].
Wrsch. afgeleid van gierig 'begerig', zie verder onder gierig. De gier zou dus de '(naar aas) begerige vogel' zijn, een trek die al in de oudste Middelnederlandse vindplaats overdrachtelijk wordt toegepast.
Alleen continentaal West-Germaans: os. gīr; ohd. gīr (nhd. Geier); < pgm. *gīra-, maar mhd. gīre uit *gīran-.
140.   gif zn. 'giftige stof'
categorie:
leenwoord, verkorting
Vnnl. eerst in de vorm gift, in ghift = verghift 'gif, venijn' [1599; Kil.], het gift des slaeps 'het gif van de slaap' [1606; WNT waren II], oft rein, onrein zy, spijs, of ghift, 'of het rein of onrein is, voedsel of vergif' [1610; WNT rein I], dan ook zonder -t: nnl. gif, vergif 'vergift, giftige stof' [1729; WNT].
Het woord is hetzelfde als gift, maar de betekenis 'giftige stof' is in het Middelnederlands niet geattesteerd. Dat is wel het geval in het Oudhoogduits: gift 'schenking' én 'vergif'; de reden is dat gif toegediend wordt, dus 'gegeven'; misschien is er sprake van analogie met Latijn dōs 'gave, schenking, (medicijn)toediening, giftoediening' en een eenmaal gevonden Grieks dṓs 'id.'. Vnnl. ghift 'vergif' is daarom ofwel ontleend aan Hoogduits Gift, ofwel een verkorte vorm van het iets eerder geattesteerde verghift 'vergif', zie vergif. De -t heeft men later laten vallen naar analogie van vergif, en eventueel ook om onderscheid te maken tussen gift 'schenking' en gift 'giftige stof'.
Ohd. gift 'schenking; vergif' (nhd. Gift 'id.'); < pgm. *gebti-, abstractum bij geven.
giftig bn. 'vergif bevattend; venijnig'. Vnnl. ghiftige pijlen 'met gif bestreken pijlen' [1557; WNT venijnig], ghiftigh kruyt 'plant die vergif bevat' [1640; WNT pad I]; nnl. 'zeer nijdig' in toen werd het volk zo giftig dat... [1836; WNT]. Voorheen ook wel in de vorm gift, bijv. in de gifte pijl [ca. 1610; WNT], een gifte slang [1836; WNT]. Zie ook vergiftig, vergif.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven