1.   swastika zn. 'hakenkruis'
Nnl. swastika "geheimzinnig teeken, dat men op eenen persoon of eene zaak maakt, om die geluk aan te brengen" [1847; Kramers]; "swastika, zie hakenkruis" en aldaar "... het onderscheidingsteken van de Duitse Anti-semieten en Nazi's; 1935 op de Duitse vlag" [1937; Ter Laan].
Internationaal woord. Ontleend aan Sanskrit svastika 'met een heilzame werking', afgeleid van svastī 'geluk, welzijn', gevormd met su 'goed' (overeenkomend met Grieks eu- 'goed' (< pie. *h1su-)) en astí 'het zijn', afgeleid van as- 'zijn'.
De swastika is eeuwenoud: het teken stond als beeldmerk op de munten van het oude Mesopotamië, is bekend als geluksteken bij de hindoes, waar het voor het eerst geattesteerd is in het Mahabharata-epos (400 v. Chr.) en bij de boeddhisten, is bekend als herkenningsteken van de Germaanse god Thor. Hij werd vanwege zijn vermeende Indische, dat wil zeggen 'Arische' oorsprong, symbool van de antisemitische beweging en het nationaalsocialisme in Duitsland vanaf de oprichting in 1919-1920.
Fries: swastika


  naar boven