1.   aggregaat zn. 'verzameling, samenstel van werktuigen'
categorie:
leenwoord
Nnl. Aggregatum, in de Rékenkonst 'som van subtotalen' [1769; WNT], aggregaat 'samenhangende massa' [1883; Kramers FN], ook 'toestand van een stof' en 'vereniging van (on)gelijke delen tot een geheel' [1898; Dale], 'samenstel van werktuigen' (bijv. benzinemotor met dynamo) [1911; Bosch]. Eerder al aggregatie 'geheel van los samengevoegde zaken' [1548; WNT clausule].
Al dan niet via Duits Aggregat 'som, totaal' [15e eeuw], 'samenhangende massa' [midden 18e eeuw], ontleend aan Latijn aggregātum, verl.deelw. van aggregāre 'samenvoegen', gevormd uit ad- 'naar' en greg-, de stam van grex 'kudde'. Frans als ontleningstaal is minder wrsch., want dat heeft de betekenis 'som, totaal' pas vanaf 1751 en heeft bovendien altijd een spelling met één g gehad. Eventueel kan wel de Franse betekenis 'samenhangende massa' [1556] ontleend zijn. Maar gezien het technische domein waarin dit woord wordt gebruikt is Duitse ontlening helemaal niet zo vreemd.
Latijn grex is verwant met Grieks ageírein 'verzamelen', agorá 'verzamelplaats' (waaruit indirect allegorie, categorie); Sanskrit grâma- 'groep personen'; Oudkerkslavisch gromada, gramada 'hoop' (Russisch gromáda 'hoop'); bij de wortel pie. *h2ger- 'verzamelen' (IEW 382).


  naar boven