1.   agenda zn. 'aantekenboek, lijst van te behandelen onderwerpen'
categorie:
leenwoord
Mnl. agendboec 'de agenda der verschillende kerkdiensten' [MNHW]; vnnl. 't agenda vande camer [1535; Stall.], Agenda ..., waar in men alle de Bezighéden, welke men dien Dag, zo in als buiten's Huis te verrichten heeft, aantékend [1769; WNT Supp.], politieke agenda [1869; WNT uitgeput].
Ontleend aan Latijn agenda, letterlijk 'dingen die gedaan moeten worden', mv. van agendum, een vorm van het werkwoord agere 'handelen, doen', zie ageren.
De agenda is begonnen als kerkelijke term 'opsomming van de te verrichten handelingen en gebeden (van een kerkdienst)'. Bij uitbreiding is de term ook in het dagelijks leven terechtgekomen.
Fries: aginda


  naar boven