1.   aftuigen ww. 'van trektuig of tuigage ontdoen; afranselen'
categorie:
geleed woord
Nnl. af- en toetuigen 'van scheepstuigage ontdoen en voorzien' [1767; WNT Supp.], daar de paarden reeds afgetuigd waren [1768; WNT Supp.], da' je die lui ... 's flink aftuigt 'afranselt' [1912; WNT Supp.].
Gevormd uit af in de betekenis 'ontdoen van' en het werkwoord tuigen 'tuig aandoen', een afleiding bij het zn. tuig.
De betekenis 'beroven' komt voor in 1899, 'afranselen' verschijnt in de 20e eeuw (beide WNT). Mogelijk stamt de betekenis beroven van het homonieme werkwoord mnl. aftugen 'iemand door getuigenis voor de rechter zijn goed ontnemen'.


  naar boven