1.   aftrekken ww. 'verwijderen; rekenkundig verschil bepalen; masturberen'
categorie:
geleed woord
Mnl. aftrecken 'losrukken, wegtrekken' [1240; Bern.], 'afschaffen' [1265; Stall. I, 62], en ook al als wiskundige term afftrecken [1445; Claes 1994b]; vnnl. aftrecken vander somme als financiële term [1546; Naembouck]; nnl. als rekenterm en later ook door de aangeduide beweging, net als afrukken en afsjorren, overdrachtelijk (en eufemistisch) gebruikt in de betekenis 'masturberen' [1906; Boeventaal].
Gevormd uit af- en trekken.
Mnd. aftrecken 'af-, wegtrekken'; nfri. ôftrekke 'wegtrekken'.
Simon Stevin (1548-1620) propageerde aftrekken als rekenkundige term in 1613: het tegengestelde van optellen.
aftrekker zn. (BN) 'flesopener, kurkentrekker'. Nnl. aftrekker 'id.' [1873; WNT Supp.].
Literatuur: K. de Groot (1919) 'Het purisme van Simon Stevin', in: NTg 13, 161-182, hier 168; F. Claes s.j. (1995) 'Simon Stevin als bron voor Kiliaan', in: TNTL 111, 55-64; Heestermans 1980; Kool 1999
Fries: ôftrekke


  naar boven