1.   shoarma zn. 'vleesgerecht'
categorie:
leenwoord
Nnl. shoarma 'Turks gerecht van aan een verticaal spit geroosterd gekruid (lams)vlees met groente' in broodje shoarma [1979; Leeuwarder Courant].
Via het Ivriet (modern Hebreeuws) ontleend aan Levantijns-Arabisch šwarma 'gerecht van geroosterd (lams)vlees', afgeleid van een Turks werkwoord çevirmek 'afrasteren, omwentelen, draaien', verwijzend naar het draaiende spit.
Volgens Philippa (1991) is het gerecht en daarmee het woord tijdens de Turkse overheersing van 1518 tot 1918 in Palestina terechtgekomen. De joden namen een groot deel van de Palestijnse keuken over en exporteerden het gerecht naar Nederland.
Fries: shoarma


  naar boven