1.   vroom bn. 'godvruchtig'
Mnl. vrome 'flink, krachtig, heldhaftig; rechtschapen, betrouwbaar' in ic wille dese twene uuoden. te uruomen manne 'ik wil dese twee opvoeden tot rechtschapen mannen' [1220-40; VMNW], Vermarde riddren ... Stout ende urome ende onueruert 'vermaarde ridders ... flink en dapper en onbevreesd' [1265-70; VMNW], Een vroem ridder 'een dappere ridder' [1315-35; MNW-R], Dat sal sijn een vrome wijf Die ghesont ende soete hebbe dlijf 'dat moet een flinke vrouw zijn die een gezond en mooi lichaam heeft' [1340-60; MNW-R]; vnnl. vroom 'godvruchtig' in dien Catholijcken vromen geest [1567; iWNT].
Dit bn. is slechts continentaal West-Germaans en relatief jong. Men neemt daarom aan dat het is ontstaan uit het predicatief gebruikte oudere zn. vrome in de betekenis 'nut voor iemands eer, lichamelijke of geestelijke gezondheid'. De algemene betekenis van dit zn. is 'voordeel, winst, opbrengst, baat'.
Bij het zn.: os. fruma (mnd. vrome); ohd. fruma, froma (nhd. vero. Fromme); ofri. froma; alle 'voordeel e.d.'; oe. fruma 'oorsprong, begin'; < pgm. *frumō-, *fruman-. Bij het bn. in de betekenis 'flink, rechtschapen e.d.': mnd. vrom, vrome; mhd. vrum(e), vrome (nhd. fromm); nfri. from.
Hierbij hoort ook de afleiding *frumjan- 'iets doen wat tot voordeel leidt', waarvoor zie fourneren. Met andere ablaut on. fram 'naar voren' (nzw. fram 'id.'); on. fremja 'bevorderen' (nzw. främja 'id.').
Afgeleid, met metathesis, van pgm. *fruma- 'eerste, voorste' < pie. *prh2-mo-, een afleiding met superlatiefachtervoegsel van *prh2- 'voor, vooraan', zie voor 1. De basisbetekenis van vroom is dus ongeveer 'een opvallende (meestal gewaardeerde) eigenschap bezittend'.
Het woord had oorspr. betrekking op zowel fysieke als morele gezondheid. In moreel opzicht gebruikte Luther het woord in zijn bijbelvertaling (16e eeuw) in de specifieke betekenis 'godvruchtig, godsdienstig'. Deze betekenis heeft als enige zowel in de Duitse als in de Nederlandse standaardtaal standgehouden. Het West-Vlaams kent nog vroom 'kloek, sterk' ook 'machtig (van spijzen)'.
Fries: from


  naar boven