1.   allee zn. 'laan'
categorie:
leenwoord
Mnl. alleie 'omloop van een toren' [1392; Debrabandere 1994], 'pad' [1444; Stall. I, 73]; vnnl. allee 'wandelweg' [1599; Kil.]; nnl. in alleen zyn breede lust-gangen zoo in als buiten den Hoven, aan beide zyden met boomen beplant [1734; WNT].
Ontleend aan Frans allée, een breed toepasbaar woord met als belangrijkste, overkoepelende betekenis 'laan, gang', vanaf de 13e eeuw ontwikkeld uit ouder 'het gaan' als afleiding van het Oudfranse werkwoord aler 'gaan' [11e eeuw] (Nieuwfrans aller), dat meestal, maar zonder zekerheid, via vulgair Latijn *allare < *amlare wordt teruggevoerd op Latijn ambulāre 'gaan, wandelen' (zie ook ambulance), gevormd uit het voorvoegsel amb- 'rond(om), tweezijdig' (zoals in bijv. ambitie, ambivalent, en verwant met om) en een element dat niet als simplex is geattesteerd maar wrsch. verwant is met Grieks aláomai 'zwerven'.
De betekenis 'laan' ontwikkelde zich onder invloed van de Franse tuinarchitectuur van de 17e eeuw.


  naar boven