1.   toneel zn. 'podium; (toneel)scène; toneelwezen; schouwspel'
categorie:
leenwoord
Mnl. eerst ten tineele 'in de verblijfplaats' of 'in het gevolg' [1342; MNW], voor ons taneel 'voor onze tribune' [1483; MNW]; vnnl. dan theuneel 'tribune' [1539; Claes 1997], Tanneel 'verhoging om toneel te spelen' [1574; iWNT], op t' Tonneel 'op het podium' [1584; Lipsius], opt Toneel 'id.' [1587; Spiegel], Eerste Toonneel 'eerste scène' [1615; iWNT], Tooneel ('het toneelbedrijf') en tooneelspelen [1661; iWNT]; nnl. talenten voor het tooneel 'talenten voor het toneelspel' [1793; iWNT].
Ontleend aan Frans tinel 'verblijf, gevolg' [1223; Godefroy], waarbij de onbeklemtoonde eerste lettergreep in het Nederlands via ta- werd vervormd tot to-, mede onder volksetymologische invloed van het werkwoord tonen. De herkomst van het Franse woord is onduidelijk. Er is wel verondersteld dat tinel, dat ook 'lage eetzaal voor het gevolg' betekende [1463; Godefroy], ontleend is aan Italiaans tinello 'id.' [1374; DELI], een afleiding van tino 'wijnkuip, vat' [1284; DELI], een voortzetting van Laatlatijn tinum, variant van tina 'wijnfles' waarvan men aanneemt dat het via het Etruskisch is ontleend aan Grieks dĩnos 'draaiing, ronde vloer', ook 'rond vat'. Een probleem is dan wel de late datering van deze betekenis in het Frans en Italiaans. Er is ook wel aangenomen dat de eigenlijke betekenis van tinel 'stellage' is (waarop bijv. vorst en gevolg zaten), oorspronkelijk 'balkje, dikke stok'. Dan kan tinel afgeleid zijn van tin, eerder al tintz 'stutblok' [1465; TLF], ontleend aan provençaals tin, eerder al tind 'stapel, stellage', dat vermoedelijk van Keltische origine is.
Literatuur: J. Lipsius, Twee boecken vande stantvasticheyt, ed. H. van Crombruggen, Antwerpen (1948), 25; H.L. Spiegel, Twe-spraack. Ruygh-bewerp. Kort begrip. Rederijck-kunst, ed. W.J.H. Caron, Groningen (1962), 185
Fries: toaniel


  naar boven