1.   twaalf telw. '12'
categorie:
geleed woord
Onl. *twelif in unum tualepti (gelatiniseerde afleiding) 'één twaalfde' [8e eeuw; LS], thuuualt chunna 'twaalf honderd' [8e eeuw; LS], in het toponiem Tuelgemet, letterlijk 'twaalf gemeten' (onbekende plaats op Walcheren, Zeeland) [1181-1210; Künzel], in then zuelf herren 'de twaalf heren' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. o.a. twelf, twelef, tweelf, twalef, twaelf in tualef penghe '12 penningen' [1237; VMNW], twelf iaren '12 jaar' [1240; Bern.], tuaelf arbusten '12 kruisbogen' [1286; VMNW], tueelf peneghe '12 penningen' [1291; CG I].
Samenstelling van de onzijdige Germaanse vorm *twa van twee volgens hetzelfde model als elf 1 bij een.
Os. twelif (mnd. twelf, twalf); ohd. zwelif (nhd. zwölf); ofri. twelef, twelif (nfri. tolve); oe. twelf (ne. twelve); on. tólf (nzw. tolv); got. twalif; < pgm. *twalif, *twaluf (voor het on.).
In eerste instantie verwacht men door i-umlaut mnl. twelif, waaruit door rekking in open lettergreep en verzwakking van de eindlettergreep nnl. tweelf. Deze vorm komt inderdaad nog in dialecten voor, evenals twelf, waarin de genoemde verzwakking eerder moet zijn opgetreden, wellicht o.i.v. elf. De vormen met twa- verklaart men door vroegtijdige verzwakking van *-lif > *-lef, waardoor de umlautsfactor ontbrak.
Fries: tolve


  naar boven