1.   meisje zn. 'vrouwelijk kind'
categorie:
geleed woord
Mnl. knape of meicin 'knecht of dienstmeisje' [1236; VMNW meisin], de meiskine 'de meisjes' [1285; VMNW], meytken 'meisje' [1343-44; MNW meitkijn], met wijfs melke die .1. meyskiin zoget 'met de melk van een vrouw die een meisje zoogt' [1351; MNW-P], meysken 'meisje' [1434-36; MNW-R]; vnnl. meydsken [1599; Kil.], een meysjen [1600; WNT aluin II].
In het Middelnederlands bestonden verkleinwoorden van meid met verschillende verkleiningsachtervoegsels, al dan niet met assimilatie van de slotklank van de stam. Eén daarvan is meisin (< *magit-sīn), later verzwakt tot meisen, bij Kiliaan meyssen en nu nog gewestelijk Vlaams meissen 'meisje, meid, dochter, dienstmeisje'. Een ander is meitken (< *magit-kīn). Daarnaast met gestapelde achtervoegsels meysken of meydsken. Later werd in de standaardtaal -tje het standaardverkleiningsachtervoegsel, met nevenvorm -je na s, en werd meisje de gewone vorm. De -s- is dus een relict van een oud verkleiningsachtervoegsel en is niet ingevoegd als overgangsklank na velare medeklinkers (De Vries 1924).
Literatuur: M. Philippa (1986), 'Van Woord tot Woord, Verkleinwoorden 1', in: Onze Taal 55, 117; W. de Vries (1924), 'De verkleinuitgangen in de Nederlanden', in: TNTL 43, 105-122, hier 109 e.v.
Fries: -


  naar boven