1.   meesmuilen ww. 'spottend glimlachen'
categorie:
geleed woord
Vnnl. mesemuilen 'schamper glimlachen' [1607; WNT], mees-muylen 'spottend glimlachen' [1610-20; WNT], meesmuylen 'id.' in met een meesmuylend' lachen [1611; WNT].
Gevormd uit een werkwoord *mezen 'grijnzen' en het zn. muil 1 'bek' (WNT), volgens hetzelfde woordvormingsmodel als bij klapwieken, knipogen, stampvoeten e.d. In de oudste attestatie nog met tussenklinker zoals in knarsetanden. Het woord *mezen 'grijnzen' is niet als simplex geattesteerd, wel nog in de afleiding miezemezen 'id.' [1657; WNT]. In andere werkwoorden met muil uit dezelfde periode is het eerste lid ook niet altijd even duidelijk: vnnl. moddermulen 'klef zoenen' [1524; WNT modderen I], smoddermuylen 'id.' [midden 16e eeuw; WNT smoddermuilen], koker-muylen 'spottend glimlachen', schors-muylen 'de tanden laten zien', smack-muylen 'met de lippen smakken, smakkend zoenen' [alle 1599; Kil.], en met onduidelijke betekenis proppemuylen [1635; WNT koon I] en grimmuylen [1679; WNT slecht].
De alternatieve etymologie, samenstelling uit mee en vnnl. smuylen 'lachen' (FvW, EDale) kent diverse bezwaren, waaronder de betekenisloosheid van mee (FvWS), de lage frequentie van vnnl. mee als nevenvorm van mede, en ten slotte de geringe bekendheid van vnnl. smuylen, dat eind 17e eeuw uit de woordenboeken verdwijnt.
Fries: -


  naar boven