1.   statisch bn. 'in evenwicht; niet beweeglijk'
Nnl. statisch 'in evenwicht (van natuurkundige krachten)' in verschillende combinaties: statisch barometer [1740; Stammetz/La Bordus], statisch moment [1854; Baehr] en statische electriciteit [1860; Steyn Parvé].
Internationaal neologisme (Frans statique, Engels static, Neolatijn staticus, enz.), gevormd op basis van Grieks statikós 'tot stilstand brengend, in evenwicht brengend', afleiding van statós 'staand'. Zie ook staan.
Een verouderde betekenis van statisch is 'met betrekking tot de staat', zoals in Statisch Vlaenderen [1755; Te Water]. Zie staat.
Literatuur: J. L. Stammetz & W. la Bordus (1740), Volkoomen wiskundig woordenboek, Leiden, 285; G.F.W. Baehr (1854), 'Verhandeling over eene merkwaardige dynamische eigenschap van eene bijzondere soort van driehoekige piramiden', in: Wis- en natuurkundige verhandelingen van het genootschap te Amsterdam, tweede deel, eerste stuk, 167-186, hier 173; D.J. Steyn Parvé (1860), Leerboek der Natuurkunde, Tiel, 532
Fries: statysk


  naar boven