1.   start zn. 'begin; vertrekpunt'
Nnl. start 'manier van vertrekken bij een wedstrijd' in In regte lijn met een vliegende start afgelegd in 3 minuten [1885; Leeuwarder Courant], 'vertrekpunt van een paardenrace' [1886; Kramers], 'vertrek' [1930; Leeuwarder Courant], 'begin, aanvang' [1945; Leeuwarder Courant].
Ontleend aan Engels start 'vertrek' [1566; OED], eerder al 'plotselinge beweging' [1386; OED], 'ogenblik, kort moment' [ca. 1225; OED], bij het werkwoord (Middelengels) starten 'plotseling bewegen', dat verwant is met Nederlands storten, dat zelf wrsch. hoort bij de wortel van star.
Fries: start


  naar boven