1.   stap zn. 'schrede'
categorie:
erfwoord
Mnl. stap 'sport van een ladder' [1285; VMNW] en 'opstap' in stapp aver to clymmen 'opstapje om ergens over te klimmen' [1477; Teuth.]; vnnl. stap 'voetstap' [1573; Thes.], ook step, steppe (BN) 'id.' [1588; Kil.].
Mnd. stappe 'stap, trede'; ohd. stapfo, stapf 'trede, voetspoor' (nhd. Stapfe(n), Stapf) 'stap, voetspoor'); < pgm. *stappa(n)-. Daarnaast staan pgm. *stapa-, waaruit ofri. stap (nfri. stap) 'stap'; en pgm. *stapi-, waaruit met umlaut ofri. stepe 'stap' en oe. stæpe, stepe 'stap, trede' (ne. step). De verschillende varianten zijn soms dooreengelopen: zo komen bijv. in het ohd. van stapf (a-stam) meervoudsvormen met i-umlaut voor, zoals de datief stepfen, en met pgm. *-p-, zoals een datief mv. staffen. Indien de wisseling van -p- en -pp- oorspronkelijk is, betreft het hier stamvormen die door analogiewerking zijn ontstaan uit één paradigma dat beide medeklinkervarianten omvatte, in dit geval nominatief enkelvoud *stapō, genitief enkelvoud *stappaz. Dialectisch kunnen woorden later zijn overgegaan naar de a- of de i-klasse van zelfstandige naamwoorden.
Afleiding met o-trap en n-achtervoegsel van de wortel pie. *stebh- van stappen. De nominatief enkelvoud hiervan luidde *stóbh-ōn, de genitief enkelvoud *stobh-n-ós; uit deze laatste vorm is als gevolg van de wet van Kluge het Proto-Germaanse paradigma met gegeneraliseerde -pp- ontstaan. Andere Indo-Europese talen bevatten woorden met soortgelijke betekenis, zoals Litouws stapýtis 'blijven staan' en Oudkerkslavisch stopa 'voetspoor'. Hiervoor moet men een grondvorm pie. *step- aannemen. Dit hoeft geen wortelvariant te zijn (zoals bijv. het IEW aanneemt), maar kan ook zijn ontstaan uit *stebh- onder invloed van de klankomgeving, namelijk als het werd gevolgd door een stemloze medeklinker (Bjorvand/Lindeman).
Literatuur: Lühr 1988; Kroonen 2009
Fries: stap


  naar boven