1.   meewarig bw. 'deelnemend'
categorie:
geleed woord
Vnnl. med-waerigh, medwerdigh 'vriendelijk, welwillend' [1599; Kil.], meewarigh 'id.' [1600; WNT], 'medelijdend, deelnemend' in een bedroeft, medewarich gelaet [1650; WNT]; nnl. dat zacht, meêwarig gevoel [1814; WNT], [zij hebben ...] meewarig het hoofd geschud [1884; WNT].
Gevormd uit mee 'eveneens' en waar 1 'wezenlijk, echt', oorspronkelijk ook 'goed, oprecht, ernstig, eenvoudig' met het achtervoegsel -ig.
Ohd. mitiwarī 'vriendelijk, zachtmoedig'. Daarnaast staat het synoniem ohd. alawāri 'vriendelijk, goedmoedig' (nhd. albern 'onnozel, te goed van vertrouwen') < pgm. *al(l)a-wēr-ja-, waaruit ook: mnl. alwereg 'onnozel' [1290-1310; MNW-P]; oe. ealwerlīce (bw.) 'vriendelijk'; on. ölværr 'welwillend'. Hierbij ook de afleiding got. allawērei (zn.) 'vertrouwen'.
Fries: -


  naar boven