1.   meer 1 zn. 'grote zoetwaterplas'
categorie:
erfwoord
Onl. meri 'waterbekken' in de plaatsnaam Aelmere 'binnenzee op de plaats van het huidige IJsselmeer', letterlijk 'aalmeer' [755-768, kopie 9e eeuw; Künzel]; mnl. meere 'meer' [1240; Bern.], 'zee' in dat mere van surie 'de Zee van Syrië' [1287; VMNW]; vnnl. een groote ... heyr-vaert over 't meyr 'een grote krijgstocht over de zee' [1560; WNT].
Os. meri (mnd. mēr); ohd. meri (nhd. Meer); oe. mere (ne. mere); ofri. mere (nfri. mar); on. marr (nzw. dial. mar); got. in de samenstelling marisaiws; alle 'meer, zee', < pgm. *mari-.
Verwant met: Latijn mare 'zee'; Oudiers muir, Welsh, Cornisch en Bretons mor; Litouws mãrios; Oudkerkslavisch morje (Russisch móre); < pie. *mor-i- 'zee' (IEW 748). Het woord lijkt ook in oude riviernamen als Morava, Marica, Marisos voor te komen, wat erop kan wijzen dat het een voor-Indo-Europees woord is. Dat zou ook verklaren waarom *mori- en *mari- naast elkaar voorkomen.
In de Oudgermaanse talen betekende het woord niet alleen 'zee' zoals in de andere Indo-Europese talen, maar ook 'binnenzee, grote zoetwaterplas'. In het Nederlands en het Engels (in dichterlijke taal) heeft deze laatstgenoemde betekenis de oorspronkelijke vervangen; het normale Engelse woord is lake.
Fries: mar


  naar boven