1.   islam zn. 'godsdienst der moslims'
categorie:
leenwoord
Nnl. de Islâm of het Islamismus [1820; WNT].
Ontleend aan Arabisch islām 'id.', dat oorspr. 'onderwerping' betekent, behorend bij het werkwoord aslama 'zich onderwerpen, i.h.b. aan God', waarbij ook salima 'in veiligheid zijn' en salām 'vrede'. Van dezelfde medeklinkerwortel is moslim afgeleid.
Het woord werd vroeger vaak met â geschreven om de lengte van deze klinker te benadrukken, een spelling islaam is nooit gebruikelijk geweest. De vernederlandste uitspraak met de klemtoom op de eerste lettergreep is verouderend.


  naar boven