1.   detineren ww. 'in hechtenis nemen of houden'
categorie:
leenwoord
Vnnl. detineert (verl.deelw.) 'gevangen gezet' [1574; WNT verstrikking], detineren "ophouden oft behinderen" [1577; Werve], 'in beslag nemen (van goederen)' [1583-89; WNT Aanv.], "ophouden" [1650; Hofman], ook "ophouden, onthouden, vasthouden" [1658; Meijer].
Ontleend aan Latijn dētinēre 'tegenhouden, in beslag nemen', gevormd uit de- 'weg, uiteen' en het werkwoord tenēre '(vast)houden', zie tenor. Ontlening via Frans détenir 'gevangen nemen' [1306; Rey], eerder al 'in beslag nemen, achterhouden van goederen' [ca. 1180; Rey], is niet waarschijnlijk: in het Frans heeft détenir, ook reeds in de eerste attestaties, altijd -e- als stamklinker en uitgang -ir, terwijl in het Nederlands de Latijnse stamklinker -i- en uitgang -ēre zijn bewaard.
De grondbetekenis 'vasthouden, niet vrijgeven' kon aanvankelijk zowel op goederen als personen betrekking hebben [1583-89; WNT Aanv.]. De toepassing op goederen treedt volgens WNT Aanv. na de 17e eeuw niet meer op. Detineren betekent nu 'in hechtenis nemen of houden zonder of voorafgaand aan een proces'.
detentie zn. 'hechtenis'. Mnl. zyne detentie of slakinghe 'zijn gevangenhouding of invrijheidstelling' [1477; MNW slakinge]. Al dan niet via Frans détention, eerder detencion [1287; Rey] ontleend aan juridisch Laatlatijn detentio 'het tegenhouden', nomen actionis bij Latijn dētinēre 'tegenhouden, in beslag nemen'. ◆ gedetineerde zn. 'gevangene'. Vnnl. gedetineerde 'id.' [1578; WNT resolutief]. Verl.deelw. van detineren, zelfstandig gebruikt. In het hedendaags taalgebruik fungeert het als eufemisme voor 'gevangene'.


  naar boven