|
1. |
braden ww. 'door hitte vlees gaar laten worden' categorie: substraatwoord Mnl. braden [1240; Bern.]. Os. (gi)brādan (mnd. braden); ohd. brātan (nhd. braten); ofri. brēda (nfri. briede); oe. brǣdan (me. brede); < pgm. *brēdan- 'branden, verwarmen'. Hiermee is ook on. bræða 'smelten' (< *brēdjan-) verwant. Mogelijk behorend bij de wortel pie. *bhreh1- 'opborrelen, warmen, branden' (IEW 133), die misschien te verbinden is met *bhrh1u- in Latijn fervēre 'gloeien, branden' en dan ook met branden. Gezien het betekenisveld en de geografische verbreiding is substraatherkomst echter waarschijnlijker; dan is ook de verwantschap met branden beter te verantwoorden, omdat nasaalinfixen bij substraatwoorden vaak voorkomen. Fries: briede
|
naar boven
|