1.   brabbelen ww. 'verward, onduidelijk praten'
categorie:
klankwoord, intensiefvorming of frequentatief
Vnnl. brabbelen [1554; Wielant], brabbelen, rabbelen 'onduidelijk praten' [1599; WNT], met daarnaast de zn. brabbelinghe 'onzin, wartaal' [ca. 1500; MNW], brabbelinghe 'waardeloos, nutteloos voorwerp' [ca. 1540; MNHWS] en brabbelare 'brabbelaar; onnozele hals' [1555-60; MNW].
Frequentatief dat door zijn eigen klank de betekenis 'verward, onduidelijk praten' weergeeft. Een grondvorm *brabben of *braven die als basis voor het frequentatief zou hebben gediend, is niet te traceren. Mogelijk is brabbelen daarom een variant van babbelen, waarbij de -r- de intensiteit nog zou verhogen.
Fries: brabbelje


  naar boven