Gezocht op:
trefwoord: ""
en categorie: "alleen in Belgi of Nederland"

171 tot 180 van 203

1 | 11 | 21 | 31 | 41 | 51 | 61 | 71 | 81 | 91 | 101 | 111 | 121 | 131 | 141 | 151 | 161 | 171 | 181 | 191 | 201

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >

Index:



poef 1
poef 2
poel
poelier
poema
poen 1
poen 2
poep 1
poep 2
poepen 1

poepen 2

poes
poesiealbum
poets
poetsen
poëzie
pogen
pok
poken
poker
pol


171.   poepen 2 ww. (BN) 'geslachtsgemeenschap hebben'
categorie:
geleed woord, alleen in België of Nederland, volksetymologie
Vnnl. poppen 'koesteren, strelen' in Hij ... popte met de sinnen [1620; iWNT poppen II], 'geslachtsgemeenschap hebben' in daer Paris met de Nimph Oenone heeft ghepopt [1620; iWNT poppen II], Dat hij met de voornoemde Dieuwertje "gepopt ofte geboeleert heeft" '... geneukt of overspel gepleegd heeft' [1654; iWNT poppen II]; nnl. poepen 'geslachtsgemeenschap hebben' [1921; iWNT].
Het woord gaat terug op poppen 'met poppen spelen, spelen' als afleiding van pop 1. Daaruit ontwikkelden zich de betekenissen 'koesteren, strelen' en 'het minnespel spelen, vrijen, neuken'. De overgang tot poepen is wrsch. het gevolg van volksetymologische associatie met poep 1 'achterste'.
Ook spelen heeft deze betekenis gehad, bijv. in mnl. dat sijn wijf met andren spele 'dat zijn vrouw overspel zou plegen' [1287; VMNW].
Fries: poepe
172.   ponem zn. (NN) 'gezicht'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. eerst de verbastering porúm 'gezicht' [ca. 1860; Moormann], porem 'gezicht, uiterlijk' [1890; Moormann], dan ponem 'gezicht' in een schutting voor je ponem [1893; Groene Amsterdammer], een joven ponem 'een knap gezicht' [1906; Moormann], ponum in span dat ponum 'kijk wat een gezicht' [1921; Moormann], ook in de samenstelling geinponem 'lachend gezicht, grappenmaker' [1937; Moormann].
Bargoens, ontleend aan Jiddisch ponem 'gezicht' < Hebreeuws ponim 'id.'.
Literatuur: N. Polak (1973), Geïllustreerd Politie Nieuws, Een fascinerende selectie uit de jaargangen 1873-1883, Laren
Fries: -
173.   poot 2 zn. (NN) 'homoseksuele man'
categorie:
verkorting, alleen in België of Nederland
Nnl. poot 'homofiel' [1970; Broersma], 'homoseksueel' [1980; Heestermans].
Verkorting van ruigpoot 'homo' [1970; Broersma], een samenstelling van ruig 'ruw', en poot 1 'ledemaat, hand'. De verklaring van ruigpoot in dit verband is omstreden. Volgens Joustra 1988 beschrijft ruigpoot een man die, in de tijd voor de grotere seksuele openheid, in een openbare gelegenheid met zijn handen naging of een andere man ook "zo" was, hij had dus 'ruige, onbehoorlijke, handtastelijke handen'. Volgens Endt 1974 beschrijft ruigpoot het gebaar waarmee met een paar klapjes van de ene hand op de behaarde, dus ruige rug van de andere hand wordt aangegeven dat een man "van de verkeerde kant" is, ofwel "van het handje": homoseksueel.
Fries: -
174.   prakken ww. (NN) 'eten met een vork fijnmaken'
categorie:
klankwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. prakken 'Het eten fijn maken en dooreenmengen' in Hij prakt alles door malkander, maakt prakmoes [1871; WNT].
Klankexpressief woord.
Nnd. prakken 'persen, drukken'.
prakje zn. (NN) 'fijngemaakte, overgebleven portie eten'. Nnl. zoô'n lekkər prakkie [1896; iWNT], prakje [1908; iWNT]. Afleiding van prakken.
Fries: prykje ◆ prykje
175.   prik 2 zn. (NN) 'frisdrank'
categorie:
geleed woord, klankwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. prik 'koolzuurhoudende limonade' in een glas prik [1956; Koenen], ga even een fles prik halen [1961; Van Dale].
In de kindertaal afgeleid van prikken 'steken, tintelen', zie prik 1; de betekenis is dus 'dat wat prikt, een tintelend gevoel teweegbrengt'.
Fries: -
176.   punniken ww. (NN) 'klosjebreien'
categorie:
klankwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. punneken, purreken (Zaanstreek, Oud-Beierland) 'in de neus peuteren, pulken', (Zaanstreek, Waterland) 'dik wolkoord vlechten op een kurk' [alle 1897; Boekenoogen], Het alom bekende "kurkje breien" of "punniken" [1935; iWNT].
Ontstaan als nevenvorm van pulleken, spreektaalvorm van pulken 'peuteren'. De -l-, -n- en -r- worden alle op dezelfde plaats gearticuleerd en kunnen gemakkelijk met elkaar wisselen.
Zie ook het jongere woord frunniken.
Fries: -
177.   ramsj zn. (NN) 'ongeregelde handel, goederen tegen verlaagde prijs'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. eerst ramsjen 'opkopen' [1906; WNT], dan ramsch 'ongeregelde, goedkope handel' [1918; WNT ramschen], rams(j) o.a. 'goedkoop verkochte overtollige boeken' [1972; Endt].
Oorspr. een Bargoens woord, (mogelijk ook via het Duits) ontleend aan Jiddisch Ramsch 'rommel; goedkoop gekochte ongeregelde goederen, bijv. uit failliete boedels', waarvan de herkomst niet geheel duidelijk is. Mogelijk gaat het terug op Frans ramas 'samenvoegsel' [1538; TLF], dat in het Duits 'bijeengegaarde hoop' [1700-50; Pfeifer] ging betekenen en dat is afgeleid van ramasser '(weer) bijeen brengen, oprapen' [ca. 1213; TLF], gevormd uit re- 'opnieuw, weer' en amasser 'samenvoegen' [1160; TLF], dat weer een afleiding met a- 'tot' is van masse 'massief stuk, klomp', zie massa. Vanwege Rotwelsch ramschen 'bedriegen, oplichten' is ook gedacht aan Jiddisch ramoës 'bedrog' (< Hebreeuws rammāʾūþ), maar de klemtoon (op mo) maakt dit onwaarschijnlijk. Bovendien betekent ramsj noch in Nederland noch in Duitsland 'bedrog'. Er bestaat ook een Jiddisch werkwoord rams(j)en 'goedkoop inkopen'. Dit lijkt in het Rotwelsch gedeeltelijk te zijn samengevallen met Jiddisch rammen 'bedriegen' (bij Jiddisch ramme 'bedrieger' uit Hebreeuws rammai 'id.'); zo ook Rotwelsch berammen en berams(ch)en 'bedriegen' (Wolf). Het enige Hebreeuwse werkwoord dat in de buurt van Jiddisch ramsj en rams(j)en komt, is rāmas 'vertrappen', dat via een nomen agentis *ram(me)sen kan opleveren. Omdat er voor Bargoens ramsj geen Hebreeuwse bron gevonden kan worden, is het misschien een afleiding van Jiddisch rams(j)en. Bij al deze etymologieën moet een palatalisatie van de s worden aangenomen, maar verwisseling van s en sj komt in het Jiddisch meer voor.
Fries: ramsj
178.   ranja zn. (NN) 'limonade(siroop)'
categorie:
merknaam, alleen in België of Nederland
Nnl. Ranja Sorbet 'soort vruchtenlimonade' [1920; Vaderland], je koffie, je bittertje of je ranja [1921; NRC].
Bedachte naam voor een limonadesiroop op basis van sinaasappel, in 1920 gelanceerd door de firma C. Polak Gzn. te Groningen. Bij de naamgeving heeft het woord oranje of een een verwant woord als Frans orangeade 'sinaasappellimonade' ongetwijfeld een rol gespeeld.
Ranja was zo'n succes dat de naam al snel met een kleine letter werd geschreven en een soortnaam voor sinaasappellimonade werd, ondanks acties van de firma Polak tegen fabrikanten en horeca-exploitanten die andere limonade(siroop) ook ranja noemden.
Fries: -
179.   reform bn. (NN) 'in overeenstemming met de voorschriften van de Reformbeweging'
categorie:
verkorting, leenwoord, alleen in België of Nederland
Eerst in samenstellingen als reformkleeding 'kleding volgens de voorschriften van de reformbeweging' [1899; Groene Amsterdammer], reformbeweging 'beweging tot rationele verbetering van kleding en voeding' [1902; Groene Amsterdammer], reformjapon 'niet-knellende japon', reformjurk ... in empirestijl [beide 1902; WNT reform I], dan ook reform 'reformbeweging, producten daarvan' [1902; Groene Amsterdammer], zij draagt altijd reform [1914; WNT reform II], ook in later gevormde samenstellingen als reformartikelen, reformhandel [1938; WNT], de steeds populairdere reformvoeding [1992; NRC].
Ontleend aan Duitse samenstellingen als Reformkleid 'japon volgens de voorschriften van de reformbeweging', Reformgewebe 'reformstof, zacht katoenen weefsel', die gevormd zijn met als eerste lid Reform- 'betreffende de reformbeweging'. Het woord Reform was in het Duits in de algemene betekenis 'planmatige verandering van bestaande praktijken, een bestaande leer enz.' [ca. 1700; Pfeifer] al ontleend aan Frans réforme, maar is in deze speciale betekenis wrsch. ontleend aan Engels reform 'hervorming, verbetering, aanpassing' [1663; OED]. Het Engelse woord is afgeleid van het ww. reform 'hervormen, verbeteren, aanpassen', dat is ontleend aan Frans reformer 'een nieuwe vorm krijgen' [1269-79; TLF], eerder ook al refurmer 'herstellen, opnieuw instellen' [1174; TLF], dat zelf ontleend is aan Latijn refōrmāre 'opnieuw vormen', gevormd met het voorvoegsel re- 'opnieuw' bij fōrmāre 'vormen', zie formeren.
De reformbeweging kwam aan het eind van de 19e eeuw op en streefde allereerst naar rationele verbetering van de kleding, waarbij vooral het ongezonde, overdreven ingeregen corset, de zeer onhandige wijde rokken met vele onderrokken en de zeer grote hoeden het ontgelden moesten. Bij het streven naar herstel van de natuurlijke lichamelijke en geestelijke gezondheid werden later in de 20e eeuw ook de voeding en lichaamstraining betrokken.
Fries: reform
180.   rollade zn. (NN) 'opgerold stuk vlees'
categorie:
leenwoord, alleen in België of Nederland
Nnl. rollade 'opgerold stuk rundvlees dat met een touwtje bijeengehouden wordt' in rollade van ossevlees [1790; Moussault-Veegens 1946]; bij uitbreiding ook voor andere vleessoorten.
Ontleend aan Frans roulade 'stuk opgerold kalfs- of varkensvlees' [1778; TLF], gevormd met het achtervoegsel -ade zoals in karbonade van rouler 'oprollen', afgeleid van Oudfrans rolle 'rol', zie rol. De vorm roulade is in het Nederlands o.i.v. rollen gewijzigd in rollade.
Een soortgelijk product wordt beschreven in Neemt mager Schapenvleys ... Ende dan wijnt dat alle t'samen tot een rolleken, ende steecter een speetken ('stokje') door [1599; WNT].
Literatuur: M. Moussault-Veegens (red., 1946), Receptenboek van Mevrouw Marselis, Baarn, 154
Fries: rollade

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven