1.   stift zn. 'staafje; schrijfinstrument'
Mnl. stifte 'puntig voorwerp; schrijfgereedschap' [1477; Teuth.]; vnnl. stift 'puntig gereedschap voor graveren e.d.' in stift van diamant [ca. 1615; WNT roemer II]; nnl. 'schrijfinstrument' in met het schrijfstift in de hand [1809; iWNT schrijven II], Hervat ik thands de stift [1814; iWNT], teekenstift [1876; iWNT tekenstift], 'vulling van een schrijfinstrument of andere min of meer langwerpige houder' in stift "de korte staafjes potlood, die in potloodhouders worden gestoken" [1920; iWNT], 1 solide ball-point met extra lange stift [1957; Leeuwarder Courant], lange stift met verschillende ogen-schaduwen [1960; Leeuwarder Courant].
Ontleend aan Duits Stift 'schrijfinstrument, (zilver)stift' [begin 16e eeuw; Kluge], ontwikkeld uit Oudhoogduits stift 'dun, puntig voorwerp van hout of metaal', een afleiding van de wortel van stijf.
Het schrijven met zilver- en loodwitstiften gebeurde al in de klassieke oudheid.
lippenstift zn. 'cosmetica-artikel'. Nnl. lippenstift 'staafje kleurstof om de lippen te kleuren' in dan trekt men met lippenstift de mondhoeken door [1911; Leeuwarder Courant]. Leenvertaling van Engels lipstick 'staafje om de lippen mee te kleuren' [1880; BDE].
Fries: stiftlippestift


  naar boven