1541.   golven
categorie:
geleed woord
Zie: golf 1
1542.   gommen 1
categorie:
geleed woord
Zie: gom 1
1543.   goochelaar
categorie:
geleed woord
Zie: goochelen
1544.   goochemerd
categorie:
geleed woord
Zie: goochem
1545.   gootsteen
categorie:
geleed woord
Zie: goot
1546.   gordel zn. 'band om het middel'
categorie:
geleed woord
Mnl. gordel 'ceintuur, band om het middel' [1240; Bern.], ghegord met eenen ruen gordele 'met een onbewerkte riem om' [1285; CG II, Rijmb.].
Afgeleid van het werkwoord gorden met het achtervoegsel -el, zoals in beitel.
Mnd. gördel, gordel 'band, riem'; ohd. gurtel 'band' (nhd.Gürtel 'id.'); ofri. gerdel 'band, riem' (nfri. gurdle, gurl(e) 'id.'); oe. gyrdel 'band, riem' (ne. girdle 'gordel; korset, jarretelgordel'); on. gyrđill 'band' (nzw. gördel 'id.'); < pgm. *gurd-ila-.
Fries: gurdle, gurl(e)
1547.   gordelroos zn. 'bepaald soort huiduitslag'
categorie:
geleed woord
Vnnl. St.-Antoniusvuur, gordelroos [1608; WNT heilig I]; nnl. gordelroos 'huidziekte, uitslag' [1872; van Dale], gordelroos of zona, bij 't volk St. Antoniusvuur [1896; WNT zone].
Samenstelling van gordel 'band om het middel' en roos 2 'aandoening'. Bij gordelroos (herpes zoster of zona) zijn het middel, de borst, dijbenen enz. als het ware met een brede gordel van rode puistjes omgeven.
In het Middelnederlands werd het woord cingele 'singel, buitenste ommuring; buikriem van paarden' ook gebruikt als aanduiding voor huiduitslag en schurft.
1548.   gorgelen ww. 'de keel spoelen'
categorie:
geleed woord, leenwoord
Mnl. wenig waters ... gorgelt in hair keel 'een beetje water ... blijft in haar keel borrelen' [1421; MNW nocken], siet in water ende gorghelt in die kele ende weder uut 'kook het in water en spoel er de keel mee en spuug het weer uit' [1480-1500; MNW-P]; vnnl. gorghelen 'gorgelen, de keel spoelen' [1599; Kil.].
Afleiding van het zn. gorgel 'keel, afvoerbuis' [1470; MNW], dat teruggaat op Latijn gurgulio 'luchtpijp, keel', dat internationaal als medische term gebruikt werd (zo ook Oudfrans gargoule, gorgole 'keel, afvoerbuis', Middelhoogduits gurgel 'strot'). Maar misschien rechtstreeks ontleend aan middeleeuws Latijn gurgul(i)are, afleiding van gurgulio.
Verdere herkomst onduidelijk. Misschien is het Latijnse woord een oude samenstelling van een klanknabootsend element *gurg-/garg- en gula 'keel', zie keel. Wrsch. verwant met: Oudhoogduits querchala, quercha 'strot', Middelnederduits querke, quarke 'id.'; Litouws gerklė 'keel'; Russisch górlo 'keel'; misschien met Latijn gurges 'draaikolk' en Sanskrit gárgara 'afgrond, draaikolk'.
Fries: guor(re)lje
1549.   gortig bn. 'smerig; grof, cru'
categorie:
geleed woord
Vnnl. gortighe varckens 'varkens met een ziekte' [begin 16e eeuw; WNT vleesch]; gortig 'onrein' [1632; WNT]; nnl. het gortig maken 'het (te) ver drijven' [1784; WNT].
Wrsch. een afleiding met het achtervoegsel -ig van gort; de varkensziekte trichinosis wordt (het) gort genoemd vanwege de gortachtige balletjes in het spierweefsel van het zieke dier, maar zie ook garstig. Het vlees van een gortig varken is ook gortig: 'besmet, onrein, smerig'. Die betekenis wordt uitgebreid tot 'smerig' in het algemeen en later overdrachtelijk tot 'onbehoorlijk, grof, te ver gaand'.
1550.   gotisch bn. 'volgens een bepaalde stijl'
categorie:
geleed woord
Vnnl. vuyl Gotsch 'smerig middeleeuws' (over achterhaalde inzichten inzake bouwkunst) [1651; WNT], 't Gotsche krulligh mal 'de krullerige gotische onzin' [1658; WNT vermannen]; nnl. een Gottisch gebouw [1701; WNT], Gottische letters [1701; WNT], een ouderwetsch kerkboek (met) gotische letters [1904; WNT zwartkop I]. De vorm gotiek komt ook voor het bn. voor: gothieke karakters 'gotische letters' [1798; WNT rottig], het simpel gotiek stadhuis [1922; WNT renaissance].
Afleiding met het achtervoegsel -isch van de naam van het Germaanse volk de Goten, naar analogie van Italiaans gotico 'gotisch'. De -h- die in de 19e en 20e eeuw vaak in de spelling wordt aangetroffen (Gothen, Gothisch, Gothiek) is vooral door W. Bilderdijk gepropageerd, naar analogie van het Hoogduits, waar spellingen met -h- ook in zwang waren.
In Italië gebruikte men sedert de 16e eeuw het bn. gotico 'gotisch' met de afkeurende connotatie 'middeleeuws, onbeschaafd, smakeloos, achterhaald' voor alle kunstwerken die tot het eind van de Middeleeuwen door "de Goten", d.w.z. alle volken ten noorden van de Alpen, waren voortgebracht. In navolging hiervan werd eeuwenlang ook buiten Italië veel middeleeuwse kunst en architectuur gotisch genoemd, ook dikwijls met de connotatie 'achterhaald, barbaars'. Pas in de tweede helft van de 18e eeuw, vooral door de bestudering van de bouwkunst, zag men algemeen in dat de Goten niets met Europese kunst- en bouwstijlen te maken hadden; de termen gotisch en gotiek werden echter wel gehandhaafd en vanaf de 19e eeuw nog uitsluitend toegepast op de specifieke Noord-Europese stijl van ca. 1140-1500. Als begin van de gotische (spitsboog)bouwkunst geldt de abdij van Saint-Denis bij Parijs (1132-1144).
Het monnikenschrift zoals dat vorm had gekregen vanaf de 13e eeuw, werd eveneens gotisch genoemd, wrsch. ook omdat men het middeleeuws en achterhaald vond. Ook die term is later, zonder de negatieve connotatie, gehandhaafd voor het laat-middeleeuwse schrift en de vroege Europese drukletter die daarop gebaseerd was.
gotiek zn. 'gotische stijl; tijdperk in de kunst'. Nnl. gothiek 'bouwstijl, stijl in de kunst' de bloeitijd der Gothiek [1858; WNT zuiden], 'tijdperk van de gothische stijl' tijdens de gotiek [1957; WNT Renaissance]. Ontleend aan Frans gothique 'stijl van de periode tussen Oudheid en Renaissance' [1716; Rey], zelfstandig gebruik van het bn. ghotique 'volgens die stijl, middeleeuws' [1615; Rey], ontleend aan middeleeuws Latijn goticus 'id.' [15e eeuw; FEW]. Overigens maakt men in het Frans sinds de 19e eeuw een spellingonderscheid tussen gothique 'gotisch' en gotique 'Gotisch (de taal)'.

< Vorige 10 lemmata | Volgende 10 lemmata >
  naar boven