1.   aanschouwen ww. 'zien, waarnemen'
categorie:
geleed woord
Mnl. a(e)nscouwen (ook scheidbaar) 'aanschouwen, letten op' [1287; CG II, Nat.Bl.D].
Gevormd uit aan en schouwen.
Mnd. anschouwen; ohd. anascouwōn (nhd. anschauen); nfri. oanskôgje.
Weiland 1799 vermeldt ik aanschouw naast ik schouw aan, voorts de oudere betekenis 'onderzoeken' en het voorbeeld aanschouwende kennis 'kennis door de gewaarwording verlangd'.
aanschouwelijk bn. 'duidelijk voorgesteld'. Mnl. aenscouwelijc 'zichtbaar, aanzienlijk' [1447; MNW]; nnl. ook 'levendig, schilderachtig' [1854; WNT], en verder in de combinatie aanschouwelijk onderwijs [1848; WNT].
Fries: oanskôgje ◆oanskôglik


  naar boven