1.   geaccidenteerd bn. (NN) 'heuvelachtig; (BN) beschadigd door een ongeval (van een voertuig)'
categorie:
leenwoord, betekenisverschil België/Nederland
Nnl. geaccidenteerd 'heuvelachtig, met veel hoogteverschillen' in wat verder het besneeuwde Amsterdam nog akeliger maakt is het geaccidenteerde van zijn terrein [1875; WNT verkeer II], 'oneffen, hobbelig of fig. bewogen, vol lotswisselingen' [1896; Woordenschat]. BN ook geaccidenteerd '(van een voertuig) beschadigd door een aanrijding' [1975; De Clerck 1981].
Ontleend aan Frans accidenté 'oneffen, heuvelachtig' [1827; Rey], dat ook de vorm van een verl.deelw. heeft, maar dat is afgeleid van het zn. accident (du terrain) 'oneffenheid (in de bodem, in het terrein)' [begin 19e eeuw; Rey], dat al eerder de algemene betekenis 'toevallige eigenschap, toevallig kenmerk' [eind 12e eeuw; Rey] heeft en via 'toeval' en 'ongelukkig toeval' ook de betekenissen 'ongeluk' en 'aanrijding' [18e eeuw resp. ca. 1900; Rey] ontwikkelde. Frans accident is ontleend aan Latijn accidēns (genitief -entis) 'toevallige gebeurtenis of eigenschap', substantivering van het teg.deelw. van accidere 'toevallig gebeuren', een overdrachtelijke betekenis uit 'neervallen', gevormd uit ad- en cadere 'vallen', zie kans. Het Nederlandse woord heeft de vorm van het verl.deelw. van een niet bestaand werkwoord *accidenteren.
De BN betekenis is overgenomen van Frans accidenté in de betekenis 'beschadigd door een ongeval' [ca. 1900; Rey].


  naar boven