|
1. |
M
|
2. |
m(i)auwen ww. 'geluid van katten maken' categorie: klankwoord Mnl. alsi pipet blaset ende mauwet 'als hij piept, blaast en miauwt' (overdrachtelijk voor 'kwaadspreken') [1287; VMNW], Muset wel maer en mauwet niet 'vang wel muizen maar miauw niet' (= 'gebruik je mond om te eten, maar niet om kwaad te spreken') [ca. 1410; MNW musen]; vnnl. Hier en daer hoorde men ... een kat miaeuwen [1657; WNT]. Klanknabootsend woord. Mhd. māwen (nhd. mauen, miauen); me. mew (ne. mew, miaow, meow); nno. mjaue. Fries: miaukje
|
naar boven
|