1.   naakt bn. 'bloot, onbedekt'
categorie:
erfwoord
Onl. nakot 'naakt' in hungeroch ande nachot (met Hoogduitse -ch-) 'hongerig en naakt' [1151-1200; Reimbibel]; mnl. naket 'ongekleed, kaal' in op enen nakeden stuol 'op een kale stoel' [1236; CG I], nact [1240; Bern.], naect [1282; CG I].
Mnd. naket; ohd. nackot, nachot (nhd. nackt); ofri. naked (nfri. neaken); oe. nacod (ne. naked); got. naqaþs; alle 'naakt', < pgm. *nakwada-. On. nökkviðr 'id.' kan een verl.deelw. zijn van *nökkva 'ontbloten' < pgm. *nakw-jan-. Daarnaast met ander achtervoegsel pgm. *nakwena- 'naakt', waaruit: West-Vlaams naken; ofri. nāken; nijsl. nakinn (nzw. naken); ook deze woorden kunnen teruggaan op een werkwoordsafleiding.
Pgm. *nakwada- is verwant met: Latijn nūdus (Spaans nudo) < *nouodos < pie. *nogwodhos. Met andere achtervoegsels of zonder achtervoegsel bovendien verwant met: Grieks gumnós < *nogwnós (zie gymnasium); Sanskrit nagná-; Avestisch magna-; Litouws núogas; Oudkerkslavisch nagŭ; Oudiers nocht; Armeens merk; Hittitisch nekumant-; alle 'naakt', bij de wortel pie. *negw- 'naakt' (IEW 769).
In de spreektaal wordt ook wel de variant nakend gebruikt; deze vorm is wrsch. ontstaan door contaminatie van naket met de de dialectvorm naken. Zo ook Duits nackend 'naakt'.
Literatuur: R.S.P. Beekes (1994), '"Right", "left" and "naked" in Proto-Indo-European', in: Orbis: bulletin international de documentation linguistique 37, 87-96
Fries: neaken


  naar boven