1.   mythe zn. 'overlevering'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. mythe, mijthe 'sage, legende, overlevering' in de mijthen en wonderspreukige verhaalen der oude Hebreeuwen, Egijptenaaren, en andere Volken 'sagen en geheimzinnige verhalen van ...' [1805; WNT wonderspreukig], 'iets wat tot het verleden behoort' in zal ... weldra tot de mythen ... behooren [1874; WNT welgevuld], 'verhaal dat niet op waarheid berust' in eene mythe, die ... niet meer vol te houden was [1864; WNT].
Internationaal neologisme, gebaseerd op Neolatijn mythus, dat ontleend is aan Grieks mũthos 'uitspraak, gedachte, verhaal, mythe', van onbekende verdere herkomst; Ndl. mythe is wrsch. ook een terugvorming op basis van het oudere mythologie 'geheel van mythen, fabelleer', zie hieronder.
Ook in andere talen heeft dit woord de betekenis 'niet op waarheid berustend verhaal, fabel' gekregen: Engels myth [1830; OED] heeft een dergelijke betekenis sinds 1840 [OED], Frans mythe [1803; TLF] sedert 1878 [TLF], Duits Mythe [ca. 1800; Pfeifer] sedert ca. 1880 [Grimm] en Zweeds myt [1797; SAOB] sedert 1831 [SAOB]. Voor een vergelijkbare betekenisuitbreiding zie fabel.
mythologie 'geheel van mythen van een volk'. Nnl. mythologie 'geheel van mythen' in de mythologie, of heidensche fabelleer [1761; Vad.lett., 24]. Ontleend, al dan niet via Frans mythologie, aan Laatlatijn mythologia, dat zelf ontleend is aan Grieks mūthologíā 'leer der mythen, geheel der overleveringen', gevormd uit mũthos 'verhaal, mythe' en -logíā '-leer, -kunde', zie -logie.
Fries: myte ◆ mytology


  naar boven