1.   plastic zn. 'kunststof uit synthetische polymeren'; bn. 'gemaakt van plastic'
categorie:
leenwoord, vormverschil België/Nederland
Nnl. plastic 'kunststof uit synthetische polymeren' in de boektitel Plastic: kunststoffen en de industrieele ontwerpkunst (vertaald uit het Engels) [1947; Picarta], ook als bn. 'met de eigenschappen van plastic' in dat verschillende biochemica "plastic" eigenschappen hebben [1947; Keesings], later meestal 'van plastic gemaakt' in plastic gebruiksvoorwerpen [1953; WNT Aanv.].
Ontleend aan Engels plastic (zn.) 'kunststof uit polymeren' en (bn.) 'gemaakt van plastic' [beide 1909; OED3], ontstaan uit de eerdere betekenissen 'vaste substantie die gemakkelijk vervormd kan worden' [1803; OED3] en 'gemakkelijk vervormbaar of smeltbaar' [1633; OED3]. Het bn. is ontleend aan Latijn plasticus 'vormbaar', ontleend aan Grieks plastikós 'id.', een afleiding van plássein 'vormen, kneden', zie plasma.
In de betekenis 'kunststof' werd het voor het eerst gebruikt door Leo Baekeland (zie bakeliet). Vanaf de jaren 1950 was plastic een tijd lang synoniem voor slechte kwaliteit en wansmaak en kwam de term kunststof in gebruik. In de jaren na de oorlog werd ook de term plastica [1947] geïntroduceerd, maar die is geen gemeengoed geworden. In BN zegt en spelt men meestal plastiek.
Literatuur: Keesings: Keesings Medisch Archief, 25 juli 1947
Fries: plestik


  naar boven