1.   sigaar zn. 'rol tabak om te roken'
categorie:
leenwoord, etymologie in brontaal onbekend
Nnl. cegaar, cigaar, sigaar 'rol tabak in dekblad' in Een cegaar aangestoken [1808; WNT], in de samenstelling Cigarenbakje 'sigarendoosje' [1832; WNT zijstuk], met lichterlaaie pijp en brandende sigaar [1837; WNT tred(e)].
Ontleend aan Frans cigare [1770; TLF], eerder al cigarro, dat zelf ontleend is aan Spaans cigarro 'tabak in blad; verpulverde tabak' [ca. 1610; Corominas], waarvan de verdere herkomst niet zeker is. Het meest waarschijnlijk is dat Spaans cigarro een variant is van cigarra 'sprinkhaan' [1250; Corominas], een dier met een donkere ronde vorm; dat woord gaat, wrsch. via een variant *cicāra, terug op Latijn cicāda 'boomsprinkhaan, cicade'; hiervoor pleit onder meer dat de Franse vorm cigale 'krekel', dat, wrsch. via een variant *cicāla, eveneens teruggaat op Latijn cicāda, in het Frans van de Antillen ook gebruikt is in de betekenis 'sigaar' [1724; Corominas]. Latijn cicāda is een woord van onduidelijke herkomst uit het gebied rond de Middellandse Zee. Niet waarschijnlijk is dat het ontleend is aan Yukateeks-Maya (een Indiaanse taal in Mexico) zicar, ziqar 'roken van tabak', een afleiding van sī'c, sic, siq 'tabak, rol tabak om te roken' of aan de afleiding zicar, ziqar 'roken, geuren'. Hiertegen pleit dat zicar, ziqar een werkwoord is en niet de betekenis 'rol tabak' heeft en dat het woord cigarro dateert van geruime tijd na de introductie van het roken van tabak in Europa (Corominas).
De uitdrukking de sigaar zijn 'de dupe zijn, erbij zijn' [1926; WNT] is wrsch. afkomstig van een betekenis sigaar 'mannelijk lid': de sigaar zijn is synoniem met de lul zijn (WNT).
Fries: sigaar


  naar boven