1.   keurs zn. 'korset'
categorie:
leenwoord
Mnl. corsene 'pels' [1240; Bern.], coerse (mv.) 'vrouwen(boven)kleden' [1447; WNT]; vnnl. kuerssen 'vrouwenkleden' [1500-50; WNT], cours 'onderrok' [1514; WNT], als sy ... haer keursken begost te ontrijgen 'toen zij haar keurslijfje begon los te rijgen' [1569; WNT], opgheschorte keurssen 'opgeschorte rokken' [1603; WNT].
Al dan niet via Middelhoogduits kürsen 'pelskleed' [ca. 1272; Gärtner], Oudhoogduits kursina 'pels' [10e/11e eeuw; Pfeifer Kürschner], ontleend aan Oudrussisch kŭrzno, korĭzno enz. 'pels' (Russisch kórzno, kórzen' '(met pels afgezet) overkleed', dat ontleend is aan een Siberische taal. In het Oudfries is het woord overgenomen als kersne 'pelsrok' (met e < u door umlaut of < ü door klanksubstitutie).
Het woord is door pelshandelaren naar het westen gebracht. Het betekende eerst 'pels', daarna 'lang vrouwen(boven)kleed'. Vervolgens kon het zowel het onderstuk, de rok, als het bovenstuk, het keurslijf, betekenen. De betekenis 'rok' is na de 17e eeuw verdwenen. Het woord is niet verwant met korset.
keurslijf zn. 'korset, nauwsluitend kledingstuk'. Vnnl. keurs-lijff 'corset, nauwsluitend kledingstuk' [1692; WNT]; nnl. keurslijf ook overdrachtelijk 'geheel van belemmerende bepalingen' in indien men onze taal ... in geen Latijnsch keurslijf geklemd had [1826; WNT regelen I]. Samenstelling van keurs, mogelijk in de betekenis 'rok', en lijf in de betekenis 'kledingstuk dat het (boven)lijf omsluit', zie ook lijf. De betekenis is dan 'bovenstuk bij een rok'. De betekenis van keurs zou hier ook 'bovenlijfje' kunnen zijn; in dat geval is keurslijf een pleonasme.
Literatuur: Moerdijk 1979, 144-145
Fries: - ◆ -


  naar boven