1.   lemma zn. 'hulpstelling; trefwoord, woordenboekartikel'
categorie:
leenwoord
Nnl. lemma 'hulpstelling in de wiskunde' [1773; WNT Aanv.], 'lijfspreuk, devies' [1790; WNT Aanv.], 'hulpstelling, opschrift' [1824; Weiland], 'trefwoord in een woordenboek' [1847; Kramers], 'woordenboekartikel' [2002; Van Dale HN].
Ontleend aan Grieks lḗmma (genitief -atos) 'aanname; dat wat genomen wordt', afleiding van lambánein 'nemen'. Ook klassiek Latijn lēmma is hieraan ontleend en kreeg de betekenissen 'onderwerp van een geschrift; epigram; opschrift'. Hiervan is de betekenis 'epigram' in het Nederlands overgenomen als 'lijfspreuk, devies'; de betekenis 'opschrift, titel' is als geleerde ontlening in diverse talen overgenomen voor 'trefwoord, ingang in een woordenboek'.
Grieks lambánein 'grijpen, nemen' is verwant met lázesthai 'id.' en misschien met oe. læccean 'id.' (ne. latch on 'begrijpen'); < pie. *(s)leh2gw- 'nemen, grijpen' (LIV 566).
De betekenis 'lijfspreuk' is verouderd. Gebruikelijk is het woord alleen nog in de wiskunde, voor 'aanname, hulpstelling waarvan de juistheid in afwachting van nader bewijs wordt aangenomen', en in de lexicografische betekenis 'trefwoord' en bij uitbreiding ook 'heel woordenboekartikel'. Zie ook dilemma.
Fries: lemma


  naar boven