1.   legitimeren ww. 'voor echt verklaren'
categorie:
leenwoord
Vnnl. legitimeren 'een wettige status geven, wettigen' in te legittimeren alle Bastairden 'alle onechte kinderen te wettigen' [1540; WNT], sich legitimeren 'zijn wettige aanspraken of bevoegdheid bewijzen' in sich ... te legitimeren met het exhiberen derselver Volmachten '... door het tonen van hun volmachten' [1697; WNT]; nnl. zich legitimeren 'zijn identiteit bewijzen' in mij ... bij den heer C. te legitimeren [1827; WNT], ook overdrachtelijk 'rechtvaardigen' in waarmede het liberalisme zich legitimeert [1918; Groene Amsterdammer].
Ontleend aan Frans légitimer 'wettigen van een kind' [ca. 1280; Rey] teruggaand op middeleeuws Latijn legitimare 'id.' [13e eeuw; Niermeyer], afleiding van legitimus 'volgens de wet', zie legitiem. Latere betekenissen zijn overgenomen van de in het Frans ontstane betekenissen van légitimer 'wettige bevoegdheid verlenen' [1376-83; TLF] en 'rechtvaardigen' [1640; TLF]. De betekenis van zich legitimeren 'zijn identiteit bewijzen' is in het Frans onbekend en is in het Nederlands ontwikkeld of misschien ontleend aan Duits sich legitimieren.
Zowel het werkwoord als het bijbehorende zn. (zie hieronder) worden ook overdrachtelijk gebruikt voor het rechtvaardigen of goedpraten van een handeling.
legitimatie zn. 'het zich legitimeren; schriftelijk identiteitsbewijs'. Vnnl. legitimatie 'wettiging, wettig bewijs van iemands aanspraken' in brieuen van legittimatien 'papieren die de wettigheid aantonen' [1540; WNT], 'bewijsgeving van iemands identiteit' [1905; WNT], in de samenstelling legitimatiebewijs 'officieel document waarmee men zijn identiteit kan bewijzen' [1906; WNT Aanv.], dan ook legitimatie 'identiteitsbewijs' [1886; Kramers]. Ontleend aan Frans légitimation, afleiding van légitimer.
Fries: legitimearje ◆ legitimaasje


  naar boven