1.   mare zn. 'bericht'
categorie:
erfwoord
Onl. māri 'bericht; roem' in nu uernemet thiu maara 'aanhoor nu de berichten' [ca. 1100; Will.], auor thiu maara minero gratiae 'maar de roem van mijn genade' [ca. 1100; Will.]; mnl. mare 'bericht' [1200; VMNW].
Os. māri 'gerucht, verhaal' (mnd. mēre); ohd. māri 'bericht, verhaal' (mhd. mære, nhd. Mär(chen), waaruit wrsch. nfri. mear 'sprookje'); ofri. mēre 'bericht'; oe. mǣre 'verklaring'; < pgm. *mērija-, het zelfstandig gebruikte bn. *mērija- 'groot, vermaard'. Voorts ohd. mārī (mhd. mære) 'roem, bericht' < pgm. *mērīn- en got. mereins 'verkondiging' < pgm. *mērijani-, beide afgeleid van het ww. pgm. *mērijan- 'verkondigen, vertellen', een afleiding (causatief) van het bovengenoemde bn.
Verwant met: Grieks -mōros 'vermaard' (bijv. in enkhesí-mōros 'beroemd door het speerwerpen'); Oudkerkslavisch -měrŭ 'id.' (in persoonsnamen als Vladiměrŭ). Daarnaast ablautend met: Gallisch -mārus (in persoonsnamen), Oudiers mār, mōr 'groot', Middelwelsh mawr 'id.'. Deze vormen worden meestal afgeleid van een wortel pie. *meh1-, moh1- 'groot, aanzienlijk' (IEW 704), waarop met een ander achtervoegsel ook meer 2 en meest teruggaan. Misschien is dit dezelfde wortel als *meh1- 'meten' (zie meter 1), waarbij 'groot' = 'aan de maat'.
Net als in het Slavisch en het Gallisch is ook in het Oudnederlandse taalgebied al vroeg een persoonsnaam geattesteerd waarin deze woordstam voorkomt, namelijk *Mērowech (gelatiniseerd Merovechus), letterlijk 'vermaarde strijder'. Mērowech heerste omstreeks 460 over een van de koninkrijkjes van de westelijke (Salische) Franken. Hij was de naamgever van het koningsgeslacht der Merovingen en grootvader van Chlodowīg (Frans Clovis), die het Frankische rijk in Gallië vestigde.
Het gebruik van het woord mare moet al in de middeleeuwen sterk zijn teruggelopen. In het Middelnederlands en daarna is het vrijwel alleen overgeleverd in dichterlijke taal, terwijl het schrijftaalkarakter van het woord ook blijkt uit de bewaard gebleven slot-e. Bekend is nu vooral nog de uitdrukking de mare gaat 'er wordt gezegd'. In de andere Germaanse talen is het woord sinds het eind van de middeleeuwen (nagenoeg) niet meer geattesteerd. Het Duitse Mär(chen) is echter na een sluimerend bestaan in streektalen aan het eind van de 18e eeuw tot nieuw leven gewekt in de literaire taal en heeft vervolgens zijn huidige betekenis 'sprookje' gekregen door toedoen van de gebroeders Grimm.
Zie ook vermaard 'beroemd'.
Fries: mearke 'sprookje', meare


  naar boven