1.   grondvest zn. 'fundament'
categorie:
leenvertaling, geleed woord
Vnnl. eerst alleen letterlijk: grontvest voor fondament 'grondvest i.p.v. fundament' [1561; WNT], grondveste 'fundament, gegraven sleuf voor onderbouw' [1599; Kil.], dan ook overdrachtelijk 'grondbeginsel, dat waarop iets berust, dat wat duurzaamheid geeft', in dezen grontvest onzes taals 'deze grondslag van onze taal (de spelling)' [1584; WNT], ick ... heb geleyt de grondvest onser glori 'ik heb de grondslag voor onze overwinning gelegd' [1627; WNT]; nnl. alleen nog in het meervoud en meestal overdrachtelijk: de magtigste Staten in hunne grondvesten geschokt [1852; WNT].
Wrsch. een leenvertaling van Hoogduits Grundfeste [1524; Grimm], een samenstelling van Grund in de betekenis 'aardbodem, vaste bodem', zie grond, en verouderd Feste in de betekenis 'vastheid', zie veste.
Ohd. grundfestī 'fundament', mhd. gruntveste(ne), gruntvestigunge (nhd. Grundfeste).
grondvesten ww. 'funderen; oprichten'. Vnnl. letterlijk grondvesten 'funderen' [1599; Kil.], gegrontvest met kostelicke steenen, groote steenen 'gefundeerd met fraaie, grote stenen' [1688; WNT], al vroeg ook overdrachtelijk, in in Recht, redene ende billicheyt gegrontvest 'gebaseerd op, met als grondbeginselen, recht, rede en billijkheid' [1583; WNT], om alhier den wijnpars voor d'E. Compagnie te grondvesten 'op te richten, te vestigen' [1685; WNT Supp. arresteeren]. Afleiding van grondvest. Door invloed van vestigen ook wel in de vorm grondvestigen, in nieuwlijx gegrontvestight 'pas gesticht, pas geïnstalleerd' [1638; WNT]. Ook mnd. grundvestigen, mhd. gruntvesten, grundvestenen en grundvestigen.


  naar boven