|
1. |
grondig bn. 'degelijk, niet oppervlakkig' categorie: geleed woord Mnl. grondich 'volmaakt, volkomen', in een grondich ootmoedigh mensche 'een diep ootmoedig mens' [1450-70; MNW-P], die grondighe doechden 'de volmaakte deugden' [1466; MNW-P]; vnnl. grondigh 'diepgaand, degelijk' [1599; Kil.], grondigh bederf 'totale ondergang' [1624; WNT], een grondigh oordeel 'een gefundeerd, deugdelijk oordeel' [1717; WNT], grondig onderwys 'degelijk onderwijs' [1691; WNT]; nnl. grondige verbetering 'wezenlijke verbetering' [1860; WNT]. Afleiding met het achtervoegsel -ig van grond in betekenissen als 'bodem', 'het diepste' en 'grondslag'; de afleidingen hebben dus basisbetekenissen als 'tot op de bodem', 'ten diepste', 'met een grondslag' etc. Mhd. gruendec, echter nhd. gründlich.
|
naar boven
|