1.   grog zn. 'alcoholische drank met heet water'
categorie:
leenwoord, eponiem
Nnl. het aldus tot grog hervormde water [1837; Olivier, 30], er kwam wijn binnen voor de dames, en er werd grog gemaakt voor de heeren [1840; WNT], in samenstellingen: zoo heeft men jenevergrog, rumgrog, enz. en zelfs wijngrog [1858; WNT wijn].
Ontleend aan Engels grog 'sterke drank aangelengd met water' [1770; OED]. Men veronderstelt dat grog teruggaat op de bijnaam Old Grog van de Engelse admiraal Edward Vernon (1684-1757), die bij slecht weer een mantel van grogram, ouder grograin, grosgrain, omsloeg, Nederlands verouderd grogrein, grofgrein 'zekere weefsel, in nabootsing van zijde gemaakt' [1599; WNT]. Deze admiraal gaf in 1740 het bevel het oorlam van de matrozen voortaan aan te lengen met water.
Engels grosgrain is ontleend aan Frans gros-grain 'id.' [1611; Rey], samenstelling van gros 'grof' en grain 'textuur van een stof', hetzelfde woord als graan en grein. Ook in het Nederlands is dit Franse woord ontleend geweest, als grogrein, naast grofgrein door associatie met grof.
groggy bn. 'onvast op de benen door duizeligheid'. Nnl. groggy geslagen 'duizelig, half bewustloos geslagen' [1932; WNT Aanv.]. Ontleend aan Engels groggy 'wankel, aangeslagen' [1832; OED], een uitbreiding van de eerdere betekenis 'dronken, aangeschoten' [1770; OED], een afleiding van grog. ◆ grogstem zn. 'schorre stem'. Nnl. grogstem 'stem, die ten gevolge van het gebruiken van grog of andere sterke dranken hees, schor is geworden; bij uitbreiding ook toegepast op een van nature hees, schor stemgeluid' [1893; WNT]. Samenstelling van grog en stem.


  naar boven